14
doek geworpen wordt. De lichtsegmenten die bui
ten de omtrek van de rechthoekige opening vallen
gaan verloren.2) Indien derhalve de maatstaf van
de lichtcirkel honderd eenheden is, dan kunnen er
slechts 55,9 eenheden passeren door een normaal
beeldvenster met een verhouding van 1,375: 1.
De volgende tabel geeft aan de vermindering
van de hoeveelheid voor projectie beschikbaar
licht bij de toeneming van de breedte van beeld
vensters:
Licht beschikbaar met complete cirkel
100
Eenheden
Licht beschikbaar met verhouding
4x3
1,5: 1
(1,375
1)
55,9
51,5
1,6: 1
48,0
1,7:1
45,5
1,8: 1
1,9:1
42,5
40,5
2,0: 1
37,5
Een breder doek betekent noodzakelijkerwijs
een doek met een groter oppervlak en op deze
wijze wordt het vraagstuk tweezijdig, omdat een
vermindering van het beschikbare licht gepaard
aan een groter doekoppervlak de gemiddelde
doekbelichting aanzienlijk zal verminderen. De
volgende tabel geeft aan het percentage van de
hoeveelheid licht dat op het doek valt bij een toe
neming van de schermverhouding. Als basis is
genomen 100% voor het formaat 4x3, waarbij
wordt aangenomen dat de doekbelichting con
stant blijft:
Percent
Standaardverhouding 100
Verhouding 1,5 1 83,5
1,6:1 74,0
1,7:1 65,0
1,8:1 58,0
1,9:1 52,5
2,0 1 46,0
Men ziet dus, dat bij een schermverhouding
groter dan 1,9 1 het op het doek vallende licht
wordt gehalveerd.
Bij grote doeken is voldoende helderheid essen
tieel. Onlangs is gerapporteerd, dat de gemiddel
de helderheid tussen de 9 en 14 lamberts per voet
behoort te zijn. Men kan dit probleem slechts op
lossen, indien men nauwkeurig aandacht schenkt
aan het volgende:
1. De lichtbron en de optische systemen moeten
behoorlijk gericht zijn om hun maximum rende
ment te geven.
2. Men moet projectiedoeken installeren die het
beste reflectievermogen bezitten.
3. Indien 1 en 2 tezamen geen voldoende doek
belichting produceren, zullen hogere amperages
van de booglampen en misschien andere maten
koolspitsen noodzakelijk zijn.
Het uitlijnen van licht <- optische systeem
De eerste stap is om de ter beschikking komen
de hoeveelheid licht van de huidige installatie te
meten. Daartoe wordt de volgende methode voor
gesteld: Men ontsteekt de booglamp met gebruik
making van een normale kolentrim3), welke
werkt bij de gebruikelijke amperage en voltage, en
projecteert een wit licht op het doek, zodra de
koolspitsen ingebrand zijn. De projector behoort
met normale snelheid te lopen, maar er moet geen
film in het venster te zijn. Met een geschikte foto-
electrische lichtmeter doet men vijf metingen A,
B, C, D en E dwars over het schermoppervlak.
A en E moeten zoveel mogelijk aan de rand van
het doek worden genomen, C in. het midden en B
en D halfweg respectievelijk tusen A en C en C
en E. De meter behoort ongeveer 1 decimeter van
het scherm gehouden te worden in de richting van
de lichtbundel.
De resultaten bij A en E behoren hetzelfde te
zijn indien de krater en de spiegel behoorlijk ge
richt zijn: In de practijk is het moeilijk om ze pre
cies hetzelfde te krijgen, maar de afwijking mag
niet meer dan 5 c/c bedragen.
De gelijkmatigheid van de verlichting behoort
niet minder dan 60 te zijn,. Daarom mogen de
gemiddelde uitkomsten bij A en E niet minder dan
60 zijn van het resultaat van de meting bij C
Anderzijds mag het gemiddelde van A en E niet
hoger zijn dan 75 van het resultaat van de
meting bij C. Een grotere gelijkmatigheid is uit
aesthetisch oogpunt bezien en evenmin, om econo
mische redenen wenselijk.
Nadat booglamp en spiegel zijn ingesteld, zodat
het licht op het doek voldoende gedistribueerd
wordt, is de volgende stap om de hoeveelheid
licht te berekenen, welke op het doek valt.
Het navolgende voorbeeld geeft de methode
aan. Neem aan, dat het scherm 7,2 m x 5,4 m (24
voet x 18 voet) is, en dat de resultaten van de
lichtmetingen bij A, B, C, D en E zijn 10,5, 11,0,
12,2, 11,3, 10,8 kaars per voet. Deze cijfers rang
schikt men in de vorm van een tabel en moeten
vermenigvuldigd worden met de factoren als
volgt:
Lichtwaarde Factor
10,5 A 1 10,5
11,0 B 4 44,0
12.2 C 2 24,4
11.3 D 4 45,2
10,8 E 1 10,8
134,9
ff ff tt tt
tt ff tt tt
tt M tt tt
tt tt tt tt
tt 11 tt tt
tt tt tt tt