17 sen aan de zijkanten van de zaal te vermijden. De diepte van de curve, welke men aan het doek wil geven, hangt af van de invalshoek van de projec- tielens, de breedte van de zaal en de aard van het oppervlak van het projectiedoek. Men vreest dat de curve van het projectiedoek in vele gevallen willekeurig bepaald wordt, zonder met deze be langrijke factoren rekening te houden. Indien men derhalve wil berekenen of in een gegeven geval voldoende licht op een panoramadoek geworpen wordt, dat moet men het normale reflectievermo gen van een aluminium oppervlak niet hoger stel len dan bijvoorbeeld 160 procent van dat van een matwit oppervlak. De curve van een projectiedoek behoort berekend te worden op basis van de in valshoek van de lens, de zaalbreedte en de weer- kaatsingshoek van het oppervlak van het projec tiedoek. I Indien men bij een juiste uitlijnin.g en een effi ciënte werking van het optische systeem en in aan merking genomen het verbeterde reflectievermo gen van het metalen projectiescherm, vindt dal de doekbelichting onvoldoende is, is men gedwon gen om een verhoging van de amperage en een verandering van de koolspitsenmaten te overwe gen. Uit de inlichtingen welke men aan de hand van een door de British Kinematograph Society ingesteld onderzoek heeft gekre gen, blijkt dat in de meeste gevallen d e gelijkrichter en de omvormer reeds op hun maximum capaciteit werken. Daarom zullen vele exploitanten voor aanzienlijke kapitaaluitgaven komen te staan; zij worden derhalve geadviseerd om het vraagstuk voorzichtig te benaderen. I n- dien enigszins mogelijk houde men beslissingen aan tot de toekomstige normen duidelijker kunnen worden gezien. Zo spoedig mogelijk zullen de door de enquête van de British Kinematograph Society verkregen inlichtingen geverifieerd en de resulta ten gepubliceerd worden. Het antwoord heeft de verwachtingen overtroffen. Meer dan. 2500 inge vulde formulieren zijn ontvangen en dientenge volge zullen de gegevens op nauwkeurige wijze de omstandigheden in dit land weergeven. CinemaScope Ofschoon CinemaScope een filmbeeld geeft met een verhouding van 2,66 1 (deze verhouding is inmiddels gewijzigd in 2,55:1; Red.), wat verband houdt met de invoering van, een anamor- phische7) lens, gebruikt men een normaal beeldvenster van 1,375 1. Dientengevolge lijdt CinemaScope niet aan een vermindering van de beschikbare hoeveelheid licht door een toeneming van de verhouding van het beeldvenster. Het op pervlak van het CinemaScopedoek is echter twee maal dat van het normale formaat en daarom wordt de hoeveelheid licht, welke op elke eenheid van het oppervlak valt, gehalveerd. Met betrek king tot het publiek wordt dit lichtverlies echter tot op zekere hoogte opgevangen door de bijzon dere reflectie-eigenschappen van het oppervlak van het CinemaScopedoek. Moeilijkheden met de afmetingen Het schijnt dat de voornaamste moeilijkheid bij het installeren van panoramadoeken is, dat hun verhoudingen zodanig zijn dat zij niet op bevre digende wijze in de normale toneelopening kun nen worden geplaatst. Er is reeds de nadruk op gelegd dat het niet wenselijk is om de hoogte van de huidige projectiedoeken te verlagen, aangezien deze als regel als de meest bevredigende voor een gegeven zaal is vastgesteld. De ondervinding heeft bewezen dat een voldoende hoogte van het beeld noodzakelijk is voor een goede weergave. Sommige exploitanten, die een min of meer be vredigend beeld op een groot scherm in een grote zaal en op een klein scherm in een klein zaaltje hebben gezien, hebben daaruit abusie- velijk de conclusie getrokken dat een scherm van gel ij ke afmetingen gemakkei ij k in een and er theater kan worden aangebracht. Dit is echter niet het geval. Uit een vluchtig onderzoek van kortgeleden ontvangen inlichtingen blijkt, dat de gemiddelde verhouding van de breedten van de bestaande to neelopeningen tot haar hoogten niet groter is dan 1,9:1. Om het CinemaScope-doek te installeren moet het derhalve of vóór de toneelopening wor den opgericht of deze moet verwijd worden. In dien het CinemaScope-doek binnen de gemiddel de toneelopening wordt aangebracht, zal de hui- „Bij herhaling hebben wij betoogd, dat een Neder- landse filmproductie voor ons bedrijf nodig is als brood. De belangstelling die wij daarvoor aan de dag hebben gelegd, komt niet uitsluitend voort uit culturele over- 1 wegingen. Deze productie is essentieel in onze be- drijfseconomie. Bij een test van een groot aantal per- 1 sonen is gebleken, hoe ontzaglijk veel van de film 1 voor ons publiek verloren gaat als gevolg bijvoorbeeld 1 van de noodzakelijke lezing van titels in verband met 1 de buitenlandse dialoog. De titellezing op haar beurt 1 doet menig detail van de film verloren gaan, zodat de 1 belangstelling van het publiek bepaald wordt door 1 totaalimpressies en het mogelijk is, dat films welke elders van grote betekenis zijn hier niet kunnen slagen omdat het idioom hiervan de gemiddelde kijker, visueel 1 zowel als auditief, ontgaat". (J. G. J. Bosman, directeur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; referaat 1 over de problematiek van bedrijf en Bond, jaarvergadering 1953. 1 llllllllllllllllllllllintll!!MHUIMMIItMtMnM!MI!!IIUIIIItlMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII!lllllllllllllll!lllllllllllllllinillllllllllllllllllllllll!inilin TllltllllllllllllllMMIIIIIIItllllllllllllllllllllllllllHM!HII!llllllll!lllllllll!!l!IIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIII!lllll!l!lllfl!llllll!l!!IIIMIU!UMIMMI!llllllllllllllirT

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1953 | | pagina 18