19 OP 16 en 17 October j.1. is onder auspiciën van het Instituut „Film en Jeugd" te Arnhem een nationaal congres gehouden over de „Filmvorming van de Rijpere Jeugd". Ter oriëntering van onze lezers laten wij hier een beknopte samenvatting van enige belangrijke referaten volgen. Betekenis, inhoud en grenzen van de filmvorming De eerste inleider, de Belgische gast Pater L. Lunders O.P., hield een weldoorwrocht referaat over „Betekenis, inhoud en grenzen van de film vorming": Het gehele probleem van de filmvorming komt neer op de vraag: „Hoe ondergaat de toeschouwer de invloed van de film?" In de eerste plaats dient men daarbij uit te gaan van, het feit, dat de toe schouwer ontspanning (rust) zoekt. Het is vooral de eentonigheid welke de vermoeidheid veroor zaakt, die met de arbeid gepaard gaat en daarom zoekt de volwassen mens rust en geen inspanning. Hier ligt ook het primaire verschil in filmervaring tussen de volwassen en de jeugdige bioscoopbe zoeker, die geen rust zoekt. Er bestaat immers voor het kind in wezen geen onderscheid tussen activiteit en ontspanning, zodat alles spel en ont spanning is. De filmervaring van de toeschouwer kent on derscheiden etappen: ontspanning, evasie (vlucht uit de werkelijkheid), critische houding ten op zichte van de inhoud van de film en aesthetisch inzicht. Zoals reeds opgemerkt verloopt de film ervaring bij de jeugdige toeschouwer anders dan bij de volwassenen; voor de jeugdige bezoeker bestaat er nog geen vlucht uit de werkelijkheid, maar een leerschool, een bron van nieuwe levens ervaring. De filmbeleving neemt een actieve houding aan van het ogenblik af, dat de toeschouwer een eigen beoordeling, een eigen waardering van de film gaat geven, welke beoordeling in eerste aanleg de ontspanningswaarde, dat wil zeggen de inhoud van de film zal betreffen. Deze inhoudswaarde- ring gaat echter in wezen samen met een min of meer aesthetische beoordeling, waarmede in feite de critische houding is opgewekt. Is deze houding bij de jeugd eenmaal opgewekt, dan kan men haar vrij gemakkelijk ontwikkelen. Dit ontwikkelen van een critische houding tegenover elke film in het bijzonder en de film als sociaal verschijnsel is het hoofddoel van de filmvorming. Al zal zij zich bij de massa moeten beperken tot het ontwikkelen van de critische zin, het is toch duidelijk dat daar door op den duur een toenemend onderschei dingsvermogen voor de kunst van de film bij de jonge generaties zal ontstaan. Met andere woorden: op de filmopvoeding, het ontwikkelen van het critisch beschouwen, volgt de aesthetische waardering. Men zal bij de filmvorming geen bepaald systeem kunnen volgen. Of men van de filminhoud of van de vorm uit moet gaan hangt samen met de vraag tot welk publiek men zich wendt. Men dient zich daarbij wel voor ogen te houden dat kunstwerken zeldzaam zijn, niet alleen op het ge bied van de film maar ook op dat van de litera tuur, muziek en schilderkunst. In dit verband kan men de film niet uitsluitend uit aesthetisch oog punt beoordelen. Men mag haar geen hogere eisen stellen dan aan. andere vormen van expressie en het zijn in zekere zin de filmcritici die tot dit misverstand hebben bijgedragen. Omdat na melijk sommige bladen menen alle films te moe ten recenseren en de critici daarbij uiteraard naar eigen bepaalde maatstaven oordelen, komt men er toe vele films te verwerpen, hoewel deze waar schijnlijk geen andere pretentie hebben dan ont spanning te verschaffen. En vandaar komt men gemakkelijk tot een andere misvatting, namelijk om alleen de inhoud het bespreken waard te achten als er van de vormgeving niets te zeggen valt. De filmvorming moet op de scholen beginnen. Dat de film op dit punt stiefmoederlijk behandeld wordt vergeleken met letterkunde, muziek enz vindt zijn oorzaak in het gebrek aan deskundige krachten. Men zal daarom vooral de filmvorming op middelbare-, kweek- en vakscholen ter hand moeten nemen, opdat men later zal kunnen be schikken over voldoende leerkrachten en jeugd leiders, die op dit gebied geschoold zijn. Maar ook met betrekking tot de film bestaat het gevaar dat, indien men er niet in slaagt de materie leven dig voor te stellen, zij zal worden beschouwd als examenstof die men nu eenmaal moet doornemen om daarna zo gauw mogelijk weer te vergeten. De jeugd in schoolverband vormt evenwel maar een klein deel van de filmbezoekende jeugd en de filmvorming dient daarom ook ter hand te wor den genomen in het kader van de jeugdbeweging. Men zal hier anders te werk moeten gaan en in hoofdzaak de inhoud van de film als ontspannings- m en

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1953 | | pagina 20