39
BESISSING LEDENRAAD
dat de heer Nijland heeft toegegeven, dat het bewuste
concert niet op Donderdag, doch in de nacht van Zaterdag
op Zondag is uitgevoerd en dat hij achteraf inziet daardoor
formeel in strijd te hebben gehandeld met de voorwaarde
van genoemde beslissing;
dat hij daarbij namens de directie uitdrukkelijk heeft toe
gezegd, dat aan de bewuste bepaling in den vervolge nauw
lettend de hand zal worden gehouden;
dat het Hoofdbestuur, hoewel het een soortgelijke over
treding reeds eerder heeft behandeld zonder disciplinaire
maatregelen toe te passen, heeft willen volstaan met het
opleggen van de straf van waarschuwing, aangezien op deze
N.V. voor de eerste maal artikel 15 der Statuten moet wor
den toegepast, maar dat herhaling van bedoelde overtreding
tot een zwaardere straf zou leiden.
Het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond
heeft op grond van artikel 15 der Statuten in zijn vergadering
van Dinsdag 9 Dec. 1952 gehoord de heer E. Hirschberg,
directeur van de N.V. Vereenigde Theaters en firmant van de
Firma Gebrs. Hirschberg Bioscoop Concern, ter zake van de
klacht:
dat de N.V. Vereenigde Theaters en de Firma Gebrs.
Hirschberg Bioscoop Concern voor haar bioscopen
Hollandia te Heerlen respectievelijk Luxor te Hoens-
broek de film ,,Het zal je gebeuren" in de dagbladen
hebben aangekondigd op een wijze, welke in strijd is
met de algemene belangen en de waardigheid van het
Nederlandse film- en bioscoopbedrijf en met de goede
naam van de Bond,
en besloten haar een boete van 1.000,— op te leggen en
deze straf te publiceren, zulks op grond van de overwegingen:
dat de N.V. Vereenigde Theaters en de Firma Gebrs.
Hirschberg Bioscoop Concern in het Limburgsch Dagblad
en de Gazet van Limburg van Vrijdag 28 Nov. 1952 de film
„Het zal je gebeuren" hebben aangekondigd op een stotende
en voor velen ergerlijke wijze, zodat daartegen in zeer grote
kringen ter plaatse verzet is gerezen;
dat de N.V. Vereenigde Theaters en de Firma Gebrs.
Hirschberg Bioscoop Concern behoorlijk zijn opgeroepen om
op grond van artikel 15 der Statuten te worden gehoord,
aan welke oproep gevolg is gegeven;
dat de heer E. Hirschberg, directeur van de N.V. Ver
eenigde Theaters en firmant van de Firma Gebrs. Hirschberg
Bioscoop Concern, het in de klacht omschreven feit heeft
toegegeven;
dat genoemde heer ter verontschuldiging in hoofdzaak heeft
aangevoerd, dat de gewraakte termen zijn ontleend aan de
press-sheets welke door het betrokken filmverhuurkantoor zijn
toegezonden en dat overigens bij herhaling aan het Lim
burgsch Dagblad en de Gazet van Limburg is medegedeeld,
dat zij zonder meer iedere tekst of afbeelding kunnen schrap
pen, welke zij niet geschikt achten, en dat door een misver
stand in het onderwerpelijk geval geen correctie is toegepast;
dat inderdaad gebleken is, dat in sommige press-sheets
geen of niet voldoende rekening wordt gehouden met de in
ons land bestaande verhoudingen en algemene opvattingen,
maar dat dit hoezeer zulks ook betreurd moet worden
de exploitant niet ontslaat van de verantwoordelijkheid voor
de door hem gevoerde publiciteit;
dat verder uitsluitend de exploitant de verantwoordelijkheid
draagt voor de advertenties, die hij in de dagbladen plaatst,
hij zich niet kan beroepen op een zogenaamde stilzwijgende
goedkeuring van deze bladen en dus evenmin op het misver
stand, dat zich hierbij zou kunnen voordoen;
dat in de betrokken annonce termen worden gebezigd,
welke appelleren aan een min of meer obscure mentaliteit,
welke men blijkbaar bij een deel van het publiek veronderstelt,
maar die op zichzelve een belediging zijn voor de overgrote
meerderheid der bioscoopbezoekers;
dat deze wijze van adverteren verwijdering teweeg brengt
tussen film en bioscoop en hen, die daarin een normale en
gezonde ontspanning zien, en haar daardoor verplaatst naar
de peripherie van het amusementswezen;
dat vast moet worden gesteld, dat de N.V. Vereenigde
Theaters en de Firma Gebrs. Hirschberg Bioscoop Concern
door haar wijze van doen de goede naam en daarmede tevens
de algemene belangen van het bedrijf en zijn organisatie
hebben geschaad, zoals overigens uit de ter kennis gekomen
klachten van de burgerij gebleken is;
dat de N.V. Vereenigde Theaters en de Firma Gebrs.
Hirschberg Bioscoop Concern, althans haar directeur en een
der firmanten, reeds eerder uit hoofde van een dergelijke
publiciteit voor andere theaters door het Hoofdbestuur ter
verantwoording zijn geroepen, waarbij de straf van waar
schuwing is opgelegd met die verstande, dat, indien de ge-
incrimineerde handelwijze zich zou herhalen, het Hoofdbe
stuur niet zou aarzelen een der zwaardere in artikel 15 der
Statuten omschreven straffen toe te passen;
dat derhalve op deze gronden aan de N.V. Vereenigde
Theaters en de Firma Gebrs. Hirschberg Bioscoop Concern
krachtens artikel 15 der Statuten een boete van 1.000,
moet worden opgelegd, welke straf zal worden gepubliceerd
in het Officieel Orgaan van de Bond.
De Ledenraad van de Nederlandsche Bioscoop-Bond,
beslissende ingevolge artikel 31e der Statuten op het hoger
beroep, ingesteld op 30 December 1952 door de N.V. Ver
eenigde Theaters en de Firma Gebrs. Hirschberg Bioscoop
Concern te 's-Gravenhage tegen de beslissing van het
Hoofdbestuur, gewezen op 9 December 1952 en ter kennis
van belanghebbenden gebracht op 17 December 1952, waarbij
aan genoemde vennootschap en firma gezamenlijk de straf
van boete ten bedrage van 1.000.is opgelegd,
heeft in zijn vergadering van 3 November 1953 met
inachtneming van artikel 29B van het Algemeen Bondsregle
ment besloten het beroep ongegrond te verklaren en de be
slissing waarvan beroep te bevestigen,
zulks op grond van de volgende overwegingen:
dat de bezwaren van appellanten tegen het boetebesluit
van het Hoofdbestuur in hoofdzaak hierop neerkomen, dat
de tekst van de geï'ncrimeerde advertentie is samengesteld
door een inmiddels ontslagen bedrijfsleider; dat in Heerlen
behalve de groep paedagogen, die de klacht tegen de adver
tentie bij het Hoofdbestuur heeft ingediend, niemand aan
deze advertentie aanstoot heeft genomen; dat de directies
van een tweetal dagbladen deze advertentie ongewijzigd
hebben opgenomen ondanks de door appellanten aan deze
directies verleende machtiging om ongewenste afbeeldingen
of passages in de tekst der advertenties te verwijderen; dat
de tekst der advertentie grotendeels is ontleend aan het
reclamemateriaal van de verhuurder der desbetreffende film;
dat appellanten na de klacht onmiddellijk de nodige maat
regelen hebben genomen om herhaling van het gebeurde te
voorkomen, door namelijk haar advertenties vooraf aan de
goedkeuring van de eerder bedoelde groep van paedagogen
en van de geestelijkheid te onderwerpen; dat appllanten
nimmer de bedoeling hebben gehad met haar advertenties
aanstoot te geven en dat zij integendeel er steeds te goeder
trouw naar gestreefd hebben de advertenties te houden bin
nen de perken van hetgeen betamelijk is; dat appellanten het
betreuren, dat de geï'ncrimeerde advertentie aanstoot heeft
gegeven; dat echter de straf van boete voor deze advertentie
te zwaar is;
dat het beroep van appellanten op fouten van haar vroe
gere bedrijfsleider en goedkeuring van de gewraakte adver
tentie door de directies van twee dagbladen, niet opgaat,