50 waarin hij mededeelt met moeilijkheden te kampen te hebben en om uitstel van betaling vraagt; dat de heer E. Sprcekmcester namens eiseres in hoofdzaak heeft verklaard, dat hij zich refereert aan de door eiseres aan de Commissie ingezonden stukken; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Sta tuten en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop- Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder landsche Bioscoop-Bond; dat de vordering door de aan de Commissie overgelegde bescheiden is gestaafd; dat de vordering derhalve moet worden toegewezen en gedaagde moet worden veroordeeld tot betaling van het vrschuldigde bedrag bedragende tot inzending van de achter gehouden recettestaten, alsmede tot betaling van de geschilkosten .bedragende 50. RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: VEROORDEELT gedaagde om aan eiseres te betalen aan eiseres de achterstallige recettestaten in te zen den, alsmede tot betaling van de geschilkosten, bedragende 50.(aan het Secretariaat der Commissie van Geschil len). Aldus gewezen te Amsterdam op 24 Juni 1953. -o- In zake: N.V. BIOSCOOP EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ FRANS HALS, exploiterende het Frans Hals Theater te Haarlem en kantoorhoudende aldaar aan de Schoterweg 14, eiseres, contra PARAMOUNT FILMS N.V., gevestigd te AMSTER DAM en kantoorhoudende aldaar aan de Sarphatistraat 48. gedaagde. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Abritage-Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitragecollege voor de beslechting van geschillen tus sen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request d.d. Juni 1953, aangevuld met een brief d.d. 10 Juni 1953, een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request en brief een afschrift aan dit vonnis is gehecht en die beschouwd worden als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting gehouden op Woensdag 24 Juni 1953 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond te Amsterdam; dat aldaar zijn verschenen de heren E. Prager, directeur van eiseres en K. F. J. Wijsmulier en P. Silvius, respectie- tievelijk directeur en salesmanager van gedaagde; dat de heren K. F. J, Wijsmuller en P. Silvius namens gedaagde in hoofdzaak hebben verklaard, dat. de film „The Stooge" niet aan gedaagde is geleverd, omdat deze film indertijd niet vertoningsgereed was; dat deze film oor spronkelijk in het vorige seizoen in roulatie zou komen, hetgeen niet is gebeurd, omdat blijkens mededelingen uit New York enkele veranderingen in de film moesten worden aangebracht, waardoor zij voorlopig niet kon worden uit gebracht; dat hiervan mondeling aan eiseres kennis is gege ven en wel op 4 October 1952 ter Filmbeurze; dat eiseres tegen het uitstel van de inzetdatum nimmer bezwaar heeft gemaakt, om welke reden gedaagde heeft aangenomen, dat zij daarmede accoord ging; dat gedaagde zich overigens heeft verwonderd, dat te dezer zake een geschil aanhangig is gemaakt, omdat zij nimmer door eiseres is gesommeerd de film te leveren; dat de film reeds aan diverse leden exploitanten is verhuurd, die echter tegen het uitstel van de premièredatum geen bezwaar hebben gemaakt; dat gedaagde d? film thans voor eiseres bechikbaar heeft; dat dz heer E. Prager namens eiseres in hoofdzaak heeft ver klaard, dat hij zich op het standpunt stelt, dat, indien er een overeenkomst is voor de huur en verhuur ener film, deze overeenkomst behoort te worden nageleefd; dat eiseres op schriftelijk verzoek van gedaagde per 25 September 1952 een inzetdatum voor de film ,,The Stooge", namelijk 12 December 1952, heeft gegeven en op 4 October een bevesti ging kreeg, waarin echter geen titel vermeld; dat het eiseres niet bekend was, dat er in opdracht van Amerika veranderingen in de copie moesten worden aangebracht en dat gedaagde haar uitsluitend mondeling heeft laten we ten, dat de premièredatum in opdracht van New York moest worden uitgesteld; dat eiseres van mening is, dat dit een interne aangelegenheid vormt tussen gedaagde en haar hoofdkantoor, welke haar niet regardeert; dat eiseres te dezer zake niets meer van gedaagde heeft gehoord en zien derhalve tot de Commissie van Geschillen heeft gewend, teneinde het inmiddels geëxpireerde contract alsnog uitge voerd te krijgen, met dien verstande, dat zij geen prijs meer rtelt op levering van de film „The Stoog-", zeke niet nu daarin veranderingen zijn aangebracht; dat eiseres, doordat de film niet op do vastgestelde inzetdatum. zijnde 12 Dec 1952, is geleverd, schade heeft geleden, welke schade door gedaagde behoort te worden vergoed, dat eiseres overigens van mening is, dat het niet noodzakelijk is een filmverhuur der tot levering van een f Jm te sommeren, indien hij een contract heeft en wanneer bovendien vier maanden voor de expiratiedatum van het contract een inzetdatum wordt gevraagd en gegeven: dat het uitbel van de levering de film „The Stooge" overigens een wijziging van het contract zou betekenen, maar dat ingevolge artikel 2 van de bijzon dere voorwaarden, waaronder het contract is aangegaan, wijzigingen in dit contract alleen schriftelijk gemaakt kun nen worden, hetgeen niet is geschied; dat eiseres derhalve haar vordering onverminderd handhaaft; OVERWEGENDE: dat heide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statu ten en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling, met uitsluiting van de burgerlijke rechter, zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder landsche Bioscoop-Bond; dat eiseres weliswaar eenmaal een inzetdatum voor de film „The Stooge" aan gedaagde heeft opgegeven, maar na de mededeling van gedaagde, dat deze film voorlopig niet geleverd kon worden, daarin heeft berust, althans dat zij gedaagde niet schriftelijk heeft gesommeerd haar deze film vóór de expiratiedatum van het contract, zijnde 31 Januari 1953, te leveren, zodat aangenomen moet worden, dat de einddatum van het tussen partijen bestaande contract voor wat de levering van deze film betreft was verlengd; dat eiseres weliswaar het standpunt inneemt, dat wijzi gingen van het contract slechts schriftelijk kunnen worden aangebracht, maar dat het na de expiratiedatum van een contract leveren van een film niet een wijziging maar een verlenging der bestaande overeenkomst betekent, zodat

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1953 | | pagina 51