S>e Zyd"
8
>ervLO
,,Wij hopen van ganser harte dat de ge
meentebesturen thans onverwijld tot de
gewenste lagere tarieven zullen terug
keren"»
„Servio" het Officieel Orgaan van de Bond van
Hotel-, Café- en Restaurantgeëmployeerden „Sint
Antonius" schreef:
„Deze week bereikte ons het bericht dat de
minister van Binnenlandse Zaken aan de Eerste
Kamer heeft medegedeeld dat de bijzondere om
standigheden, welke het heffen van een zeer hoge
vermakelijkheidsbelasting voor bioscoopvoorstel
lingen rechtvaardigden, niet langer aanwezig
zijn. Deze bijzondere omstandigheden waren
de grote winsten die in de jaren 1946 en
1947 werden gemaakt. Een nauwkeurig on
derzoek heeft thans uitgewezen dat de
financiële toestand van het bedrijf dusdanig is dat
van topwinsten geen sprake meer kan zijn. De ge
meentebesturen hebben hiermede de vrijheid ge
kregen om het tarief van de vermakelijkheidsbe
lasting tot meer normale proporties terug te bren
gen. Ook door onze bond werd bij verschillende
gelegenheden geijverd voor het omlaag brengen
der vermakelijkheidsbelasting. Wij hopen van gan
ser harte dat de gemeentebesturen thans onver
wijld tot de gewenste lagere tarieven zullen terug
keren."
„Het is billijk dat film en bioscoop niet
méér worden belast dan alle andere
vermakelijkheden".
Naar aanleiding van de discussies, welke in de
eerste week van Maart in de Eerste Kamer plaats
vonden, gaf het dagblad „De Tijd" van haar op
vattingen blijk in onderstaande artikel ,,Film en
vermakelijkheidsbelasting".
,,De regering heeft thans erkend, dat haar stand
punt, daterend uit begin 1948, ten opzichte van de
vermakelijkheidsbelasting een stimulans is geweest
voor de gemeenten om met name de vermakelijk
heidsbelasting voor bioscopen te verhogen, en dat
het voor zover de verhoging niet ongedaan is ge
maakt nog steeds van invloed was op de houding
van de overgebleven gemeenten. Een en ander is
voor de regering aanleiding geweest om na over
leg met de Vereniging van Nederlandse Gemeen
ten en de Nederlandsche Bioscoop-Bond een on
derzoek te doen instellen naar de rentabiliteit van
het bioscoopbedrijf in Nederland. De uitkomsten
hiervan hebben de regering tot de overtuiging ge
bracht, dat de overwegingen, welke 7 jaar geleden
hebben geleid tot een discriminatoir onderscheid
tussen de bioscoop en het overige vermaak bij de
heffing van vermakelijkheidsbelasting, thans niet
meer gelden.
De consequenties welke dit standpunt met zich
brengt moeten uiteraard, zoals de minister heeft
medegedeeld, door de gemeentebesturen zelf ge
trokken worden. De minister heeft in ieder geval
laten weten, dat in het algemeen verordeningen,
welke een verlaging van de bioscoopbelasting met
zich brengen, ter Koninklijke Goedkeuring zullen
worden voorgedragen. Hiermede is de discrimina
tie, welke door het film- en bioscoopbedrijf terecht
als een onbillijkheid is gevoeld, weggenomen, voor
zover de regering op dit punt althans iets goed te
maken had. Zullen nu de gemeentebesturen de
ministeriële wenk opvolgen of zal de strijd opnieuw
gaan ontbranden, en wel tussen de gemeenten en
het filmbedrijf van aangezicht tot aangezicht, aan
gezien men daarbij geen beroep zal kunnen doen
op de regering.
Wanneer men immers het Eerste Kamerverslag
over dit onderwerp wat nauwkeuriger bekijkt, dan
wordt het wel duidelijk, dat sommige figuren uit
gemeentekringen met de houding van de minister
nie* erg ingenomen zijn. Het Eerste Kamerlid Van
Walsum heeft de minister op het stuk van het ver-
makelijkheidsbelastingbeleid ter verantwoording
geroepen, hetgeen minister Beel de gelegenheid
heeft geboden om zijn standpunt ook in onze Senaat
zonder er doekjes om te winden kenbaar te maken.
Voor discriminatie is er thans geen reden meer!
De heer Van Walsum heeft met deze verklaring
echter geen genoegen genomen en in de vergade
ring van 3 Maart de regering verweten, dat zij in
deze zaak een niet al te gelukkig beleid heeft ge
voerd en de gemeenten in moeilijkheden heeft ge
bracht.
De minister heeft in zijn antwoord
echter onthuld, dat de Vereniging
v af n N e d e!r la ndse Gemeenten zi ch,
zodra het onderzoek naar de situa
tie in het bioscoopbedrijf uitwees,
dat het noodzakelijk was om de dis
criminatie in de belasting op te hef
fen, van de ontwikkeling die de zaak
had genomen min of meer gedistan
tieerd heeft. Dit behoefde echter de
regering niet te beletten, aldus de
minister, om op grond van het onder
zoek tot de conclusie te komen, dat
het verleden thans moet worden ge
liquideerd. Toen de heer Van Wal
sum de minister verwijtend vroeg,
waarom hij dan op een bepaald mo
ment alleen verder was gegaan, ver
klaarde de minister, dat hij zich
daartoe moreel verplicht achtte.
Hieruit blijkt wel dat er zich bin
nenskamers heel wat afgespeeld
tt
ft