spreekt tot het oog en het oor van de we reld dan voor het beste toneel mogelijk is. De film beschikt over een kracht die veel machtiger is dan die van het theater. Evenals het theater, is de film een kunst van het schouwspel, evenals de roman is zij een kunst van het verhaal. Maar de film maakt zich los van het theater zodra zij zich vrij maakt van de conventies die het theater bin den aan ruimte en tijd. De film maakt zich los van de roman wanneer zij zich vrij maakt van het be naderen door het geschrevene om tot de nauw keurigheid, de precisie die het beeld geeft, te ge raken. Een Fransman heeft de film „l'imprimérie de la réalité" genoemd. Maar de film is ook een industrie, hetgeen haar zwakke punt is. Haar grote vijanden zitten niet buiten het film bedrijf, maar juist daarbinnen. Is niet het ergste wat de cinematografie zou kunnen overkomen, het feit dat zij slechts onbetekenende films zou voort brengen? Wat kan eerder de film doden dan het feit, dat zij heeft opgehouden een betekenis te heb ben? De filmproducers, die menen talent te hebben omdat zij het schandaal en de lage instincten wil len exploiteren hebben de neiging zich belaagd te achten door de filmkeuring, maar het is zeer de vraag of een regiem van onbeperkte vrijheid de kwaliteit der films zou verbeteren. Men kan op vele manieren schade toebrengen aan de film. De zucht steeds nieuwe technische verbeteringen na te jagen is één manier, het heffen van onredelijke belastingen is een andere. Ons land heeft een Filmkeuring, die onafhanke lijk is en bezit geen ambtenarenkeuring. Dit laat ste is onlangs door iemand beweerd, die daardoor blijk heeft oegeven heel slecht op de hoogte te zijn met de gang van zaken der Centrale Com missie, wier onafhankelijkheid door alle betref fende Ministers als een kostbaar en verheugend goed is geprezen. Ik wil hier nogmaals uitdrukkelijk zeggen dat de Nederlandse Filmkeuring, al heeft zij ook de gebreken, die aan geen enkele menselijke instel ling vreemd zijn, in haar ruim 25-jarig bestaan steeds heeft bewezen geen film-censuur te willen uitoefenen. Een der leden van de Centrale Com missie, Ds. Overbosch, onderstreepte dit nog on langs in een zeer lezenswaardig artikel ,,De Film in ons leven", waarin hij de wens uitspreekt dat Gods ons moge behoeden voor de censuur. Ik wil bij deze gelegenheid verklaren dat ik in geestelijke vrijheid een der hoogste menselijke waarden zie, en dat iedere film, die kan worden toegelaten, behoort te worden toegelaten. Een der waarborgen tegen willekeur acht ik de motivering van de redenen, die tot niet toelating van een film hebben geleid. Het volgen van de weg der mij zo dierbare geestelijke vrijheid is moeilijker dan gij wejlicht vermoedt. Meermalen ontvang ik brieven van mensen, die zich verwonderen en zelfs ergeren over de vrijheid die in Nederland t.a.v. de film bestaat, en die liefst zouden wensen dat iedere film, waarin zonde wordt weergegeven, werd ver boden. Mijn antwoord aan deze scribenten is, dat hetgeen men in een vrij land van de roman, het toneelstuk en de film moet vragen, niet een ver momming of een onwaarachtig beeld van het leven mag zijn, maar voor zover enige kunst zulks vermag een weergave, een benadering van het leven zoals het nu eenmaal is, een volledig leven, dat evenzeer doorkruist kan zijn door het slechte als door het goede. Zulke brieven geven mij vaak de sombere in druk dat de mens zijn algehele zelfstandigheid wil prijsgeven, en zich slaafs wil overgeven aan het staatsgezag, gelijk een gefailleerde dit doet ten aanzien van zijn curator. Het probleem der men selijke vrijheid is het zelfde als dat van de indi vidualiteit. De bedreigingen zijn verschillend, maar de schietschijf is dezelfde. Er zijn enkele punten, waarvoor ik speciaal Uw aandacht vraag, enige wensen die de Centrale Commissie gaarne zou zien vervuld. Indien gij daarmede rekening wilt houden, kan daardoor slechts de goede samenwerking tussen'keuring en bioscoopbedrijf, die ik zeer belangrijk acht, wor den bevorderd. Het artikel 1 praedicaat is vanwege het fiscale belang voor de filmverhuurders en filmexploitan- ten een voorname rol gaan spelen. De Centrale Commissie heeft aan het betreffende wetsartikel een ruimere interpretatie gegeven de laatste jaren, daar zij van oordeel was, dat onder de in artikel 1 der Bioscoopwet genoemde films ook speelfilms kunnen vallen, mits een der in de Wet genoemde onderwerpen daarin een voorname plaats inneemt en dienovereenkomstig behandeld wordt in de film. Reeds jaren geleden werden de filmjournaals als artikel 1 films gekeurd. Uit de aard der zaak betreffen dergelijke beslissingen een uiterst sub tiele en moeilijk te definiëren materie, en het heeft mij telkens leed gedaan wanneer mij ter ore kwam dat belanghebbenden die het artikel 1 praedicaat voor hun films niet verkregen, beweerden niet te begrijpen waarom een andere film het praedi caat wel verwierf. Vaak wordt door belangheb benden „a tort et a travers" een poging gewaagd een film in een der categorieën van art. 1, lid 2, sub 2 der Bioscoopwet te wringen, hetgeen slechts ten gevolge kan hebben dat de Filmkeuring verzoeken van het artikel 1 praedicaat met een argwanend oog gaat bezien. Er is wel eens beweerd dat art. 1 films niet zou den behoeven te worden gekeurd. Dit is een vol-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 10