10 komen onjuist standpunt, daar alle films ex art. 16 van de Bioscoopwet aan keuring zijn onder worpen. Bovendien kan toch eerst door keuring worden uitgemaakt of een film een der in de Wet genoemde onderwerpen betreft, en zelfs een 100% documentaire of wetenschappelijke film kan vol komen ontoelaatbaar zijn niet slechts voor jeug dige personen, maar zelfs voor volwassenen. Ik moge U in dit verband er nog op wijzen dat het verwarrend en ongewenst is van een „cultu reel gekeurde film te spreken". Het is niet ge makkelijk de categorieën van documentaire, we tenschappelijke en opvoedkundige films steeds duidelijk uiteen te houden. Tot de documentaire films behoren de weten schappelijke films, wetenschappelijke films beho ren tot de opvoedkundige, de onderwijs films, doch documentaire films behoren niet steeds tot de laatste categorie. Het is zeer ongewenst zogenaamde artikel 1 films als culturele films aan te kondigen, daar een artikel 1 film lang niet altijd iets met cultuur te maken heeft. Men brengt dus zowel de artikel 1 film als de Centrale Commissie die het praedicaat heeft ver leend in discrediet wanneer men gaat spreken over culturele films en deze films als zodanig aankon digt bij de pers en het publiek, die onbekend zijn met het begrip dat een artikel 1 film voor ingewij den vertegenwoordigt. Een ander punt dat ik aan Uw aandacht aanbe veel is de reclame voor de film, zowel voor de gevel der bioscooptheaters, door gebruikmaking van reclamewagens, als door advertenties in de dagbladen. Diverse malen hebben mij klachten bereikt over een haast schaamteloze wijze waarop film-diva's in meer dan levensgrote proporties, op provoce rende wijze enorme lichaamsdelen laten zien. De amoureuze houding, die zij daarbij soms tentoon spreiden, al of niet gesecondeerd door metgezel len, van frivole liefde of sombere haat bezeten, al naar gelang hun rol moet zijn, verwekt bij velen ergernis, en het is ieders plicht het geven van er gernis na te laten. Ook de tekst der advertenties, waarmede sommige films in de couranten worden aangekondigd, acht ik herhaaldelijk van bedroe vend en minderwaardig laag allooi, geheel in strijd met de waardigheid van het Bioscoopbedrijf, dat nu eenmaal geen kermis-exploitatie is. Ik heb eveneens ernstige bezwaren tegen de keuze van sterk gepeperde of ordinaire filmtitels, die maar al re vaak speculeren op ongezonde belangstelling voor prostituees en haar aanhang of voor allerlei soort van misdaad en lage hartstochten en duiste re instincten. Een volgend euvel is het feit, dat men films in gemeenten doet vertonen, terwijl een kind kan voorzien dat zij daar om bepaalde redenen aan stoot geven. Films als „Salomé", ,,David en Beth- sheba" moet men niet uitbrengen in gemeenten van overwegend gereformeerde bevolking, die men prikkelt en ontstemt. Dit alles staat buiten de onmiddellijke bevoegdheid der Filmkeuring en be treft vooral tact en psychologisch inzicht van de bioscoop-exploitant, die door een verstandige po litiek allerlei wrijvingen en moeilijkheden op film- gebied kan voorkomen, waardoor hij ten slotte alleen zijn eigen belangen kan dienen. Ik uitte U enkele wensen en noemde U sommige grieven en kan slechts hopen, dat U mijn wenk zult willen verstaan. Uit lange ervaring weet ik dat Uw Hoofdbestuur, dat steeds voor Uw be langen op de bres staat, altijd bereid is redelijke verlangens der Filmkeuring een gewillig oor te lenen, en ik heb derhalve gegronde redenen aan te nemen, dat mijn stem niet zal zijn geweest als die van een roepende in de woestijn. Indien gij prijs stelt op grote vrijheid, zorgt dan ook dat gij die vrijheid U waardig toont! Ik ben hiermede aan het einde van mijn betoog waarmede ik onder meer heb willen aantonen, dat niets minder erfelijk is dan de mening der vaderen, hoezeer de toekomst de spot drijft met al datgene wat wij dachten te weten of meenden te kunnen voorspellen. Een tempering dus voor de optimis ten, een rem voor de pessimisten! Ik dank U intussen voor Uw aandacht waar mede gij mij hebt aangehoord en wil eindigen met mijn oprechte wensen uit te spreken, zowel voor de bestendiging van de goede betrekkingen, die steeds tussen Keuring en Bedrijf hebben bestaan, als voor de bloei van het Nederlands Bioscoop bedrijf." De voordracht van Mr. Bijdendijk werd met een hartelijk applaus bekroond. Rondvraag Bij de rondvraag refereerde de heer E. Alter zich aan de door de Voorzitter, de heer M. P. M. Vermin, in diens openingsrede gemaakte opmer kingen met betrekking tot een eventuele wijziging van het Algemeen Bedrijfsreglement. Hij vroeg of het Hoofdbestuur het inzicht deelde dat, ook na dat een door de in artikel 11 van genoemd regle ment bedoelde commissie genoemde verlengings termijn van een huurcontract was geëxpireerd, weer opnieuw een beroep op deze commissie kan worden gedaan. De Voorzitter wees er op, dat deze materie aan een ernstig onderzoek diende te worden onder worpen, zodat op bedoelde vraag geen onmiddel lijke uitspraak kon worden gedaan.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 11