Jaarlijkse Algemene Ledenvergadering 1 DE jaarlijkse ledenvergadering van de Ne- derlandsche Bioscoop-Bond, welke op Dinsdag 25 Mei j.1. in het Kurhaus te Scheveningen werd gehouden, heeft we derom bewezen, dat de leden deze statu taire samenkomst steeds meer gaan zien als een bijzondere belevenis, een hoogtepunt in het be staan van de organisatie. Deze algemene leden vergadering is langzamerhand aan het groeien tot een gebeurtenis, welker betekenis verre uitgaat boven die van een reglementaire uitoefening van de functiën, die tot de taak en de rechtsbevoegdheid van de totaliteit der leden behoren. En aangezien het uitslui tend de Bondsleden zelf zijn die aan dit statutaire voorschrift zin en inhoud kunnen geven, mag men in de toenemende belangstelling voor de jaar<- vergadering het bewijs zien van eien opgewekt or ganisatorisch leven. Er waren op deze vergade ring dan ook ruim driehonderd zaken vertegen woordigd, terwijl door velen werd deelgenomen aan de discussies, welke over het algemeen op hoog peil stonden. De leiding van de vergadering berustte bij onze Bondsvoorzitter, de heer M. P. M. Vermin. Na de leden weikomen te hebben geheten verzocht hij hun zich van hun zetels te ver heffen en staande de nagedachtenis te eren van de bedrijfsgenoten, die de organisatie sedert de vorige ledenvergadering waren ontvallen, waarbij hij in het bijzonder hulde bracht aan de heer J. S. Croeze, die jarenlang Vice-Voorzitter van het Hoofdbestuur en Voorzitter van de Bedrijfsafde ling Filmverhuurders is geweest en de heer L. C. Barnstijn, die vele jaren een vooraanstaande plaats in het filmverhuur- en filmproductiebedrijf heeft bekleed. Rede van de Voorzitter „Het jaarverslag over 1953, uitgebracht namens het Hoofdbestuur, door de heer Bosman, Direc teur van de Bond, ontslaat mij van de plicht een uitgebreide rede tot U te houden", zeide de heer Vermin ter inleiding van zijn toespraak, welke door de vergadering met grote belangstelling werd ontvangen. En hij vervolgde: Slechts enkele markante feiten zou ik gaarne naar voren brengen en wel op de eerste plaats het feit, dat een groep filmverhuurders zich met terzijdestelling van haar afdeling rechtstreeks tot het Hoofdbestuur wendde om verbetering te be reiken in de leveringsvoorwaarden, nadat de mo gelijkheid ener verruiming der deviezentoewijzing door De Nederlandsche Bank in het vooruitzicht gesteld was. Het Hoofdbestuur heeft steeds ge tracht deze onderhandelingen te brengen in het spoor der afdelingen, omdat het Hoofdbestuur meende, dat dit de juiste organisatorische weg was. Verder deed het niet sympathiek aan, dat het uiten van deze verlangens gepaard ging met een verholen dreiging uit de Bond te tredven, in dien men geen genoegdoening zou verkrijgen, zo dat men wel spreken mag van het stellen van eisen. Hoewel het bestaan van de bewuste groe pering van leden-filmverhuurders bekend was, was zij tot dan toe nooit als een gesloten colonne van leden opgetred/en. Vele conferenties met de gedelegeerde van de Motion Picture Association of America, de heer M. M. Spiegel, hebben plaats gevonden, veel is er geconfereerd tussen Hoofdbestuur en afde lingen, het mocht niet baten. De leden, die aange sloten zijn bij de M.P.A.A., hebben tenslotte ge meend het lidmaatschap van de Bond op te moe ten zeggen. Op 3 November werd door de Ledenraad een voorstel van het Hoofdbestuur aanvaard en be hoorde dit conflict tot het verleden. En wanneer ik hieraan nog iets mag toevoegen, dat is het om de nadruk te leggen op de wijze van onderhan delen van de vertegenwoordiger van de M.P.A.A. De heer Spiegel heeft alles gedaan wat in zijn

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 2