Cen „sensationele" belastingverordening O op het eerste gezicht zijn „sensatie" en „belastingverordening" begrippen, die moeilijk met elkaar te rijmen vallen. Dat het evenwel mogelijk is om zelfs in een zo nuchtere zaak als een belastingveror dening een „sensationeel" element te brengen, heeft enige tijd geleden de Raad van de gemeente Hillegom bewezen. Op 11 Maart 1954 aanvaardde de Raad name lijk het volgende voorstel van Burgemeester en Wethouders tot verlaging van de vermakelijk- heidsbelasting op filmvoorstellingen: 20 indien toegang wordt verleend tot bio scoopvoorstellingen waarin naast andere films Nederlands journaal en/of films als bedoeld in artikel 1, lid 2, sub 2 der Bioscoopwet worden vertoond tot een gezamenlijke lengte van ten minste '500 meter, 10 indien toegang wordt verleend tot bio scoopvoorstellingen, waarin uitsluitend Neder lands journaal en/of films als bedoeld in artikel 1, lid 2, sub 2 der Bioscoopwet worden ver toond. De Raad was hiermede echter niet tevreden en wilde nog verder gaan dan het voorstel van Bur gemeester en Wethouders, weshalve hij besloot tevens 30 vermakelijkheidsbelasting te heffen „indien toegang wordt verleend tot bioscoopvoor stellingen, welke een overwegend sensationeel ka rakter hebben, een en ander ter boordeling van Burgemeester en Wethouders". Nu is de norm „overwegend sensationeel" niet alleen uitermate vaag, maar practisch ook niet toe te passen, aangezien de opvattingen op dit punt wel zeer sterk uiteenlopen. Het College van Bur gemeester en Wethouders, dat nolens volens met deze toepassing belast werd omdat het belast is met de uitvoering der betrokken verordening, stond dus voor de even onmogelijke als ondank bare taak om van ieder programma, dat niet door de Centrale Commissie voor de Filmkeuring was gekeurd als films bedoeld in artikel 1, lid 2, 2e der Wet, uit te maken of het karakter „overwegend sensationeel" was. Behalve practisch onuitvoerbaar was deze be paling ook onrechtvaardig. In de eerste plaats omdat het de plaatselijke exploitant vrijwel onmogelijk zou zijn om van te voren te weten of een door hem te vertonen film programma geacht zou worden een overwegend sensationeel karakter te hebben. Hij zou immers pas achteraf kunnen vernemen of hij 30 dan wel 20 belasting zou moeten betalen, wat uiteraard tot grote verwikkelingen bij de verrekening van de auteursrechtvergoedigen zou leiden, waarbij terugvorderen van het teveel betaalde soms niet mogelijk zou zijn. Op de tweede plaats mag men niet uit het oog verliezen, dat het ongunstige accent dat het begrip „sensatie" in het spraakgebruik heeft, op de keper beschouwd maar zeer betrekkelijk is. Lang niet iedere sensatie behoeft een ongunstig karakter te hebben en zeker is dit met betrekking tot de film niet het geval. Ten slotte betekent in wezen iedere gedramatiseerde handeling niet anders dan het opwekken en oplossen van spanningen. En de film, als een in hoofdzaak visueel medium, is uiter aard feller in haar expressie dan de media die zich bijna uitsluitend van het woord bedienen. Daarbij komt nog dat paedagogen, psychiaters en psychologen op goede gronden over het begrip „sensatie" als filmelement nog geheel andere op vattingen hebben dan de moralisten, die dit ge woonlijk maar als een „ziekelijke kitteling van de zenuwen" beschouwen. Bij herhaling hebben zij gewezen op de nuttige en zelfs noodzakelijke functie, welke tal van films met een sterk sensa tioneel element in onze hedendaagse samenleving vervullen. Zo verklaarde bijvoorbeeld nog het vorige jaar Dr. Harold Boeger, neuroloog en jeugdpsychiater van het Medisch-opvoedkundige Bureau te Wiesbaden, in een advies over de film, dat de lichamelijke mens op het principe van span ning en ontspanning is opgebouwd en daarom deze „lustbrengende" situaties zoekt „die vroeger het leven met zijn gevaren dagelijks aan de mens bood, maar die het geciviliseerde, gebureaucrati seerde hedendaagse bestaan hem onthoudt, hem daardoor uit zijn evenwicht brengt en ziek maakt." En hij vervolgde: „De gezonde en driftzekere mens zoekt echter zijn compensatie in de actieve of meebeleefde deel name aan bewegingssport of -spel. De zieke daar entegen zoekt die in de overprikkeling van zijn zenuwen door hasardspel, pornografische lectuur, of bedwelmings- en verdovingsmiddelen. Vandaar de vreugde van de jonge mens aan alle beweging, aan alle oorzaken lichamelijk of psychisch die dit levensrhythme te voorschijn roepen. En daartoe behoren in hoge mate de c o w b o y- films, de oorlog s- en verzetsfilms en de detectieve- en gangsterfilms. Vooral ook de komische films en dan is daarvan niet de geestige humor, die aanleiding geeft tot de begrijpende glimlach en het meesmui- lende toezien, het belangrijkste, maar het oer- dwaze, het zinloze, dat bij de toeschouwers en 11 Z

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 12