zijdelings trappen uitdeelt naar het kleine zusje T.V.,
dan spreekt hier eerder een verholen naijver dan het
gezonde verstand".
Wij noemden dit terzijde" verward, omdat het
op de eerste plaats volkomen bezijden de pointe
van de in het jaarverslag gemaakte opmerking
blijft en ten tweede, omdat er geen sprake is van
een zijdelings trappen uitdelen naar het kleine
zusje televisie", maar van eerlijke verontwaardi
ging een verontwaardiging, die practisch door
alle collega's van de commentator wordt gedeeld
over het feit, dat men, alle waarschuwingen
van pers, kunstenaars, filmaesthetici en tal van
vooraanstaande persoonlijkheden in ons culturele
leven ten spijt, hardnekkig voortgaat de Neder
landse film eenvoudig het leven onmogelijk te
maken, door haar een redelijke bestaansgrond te
ontnemen, terwijl men blijkbaar zonder aarzelen
ten bate van een nieuw, voorlopig in zeer beperkte
kring toegepast, medium in de buidel blaast. Dat
hierbij de televisie genoemd wordt, komt omdat dit
voorbeeld zo sterk in het oog springt en is dus
meer toeval dan opzet. Indien de commentator van
„Vrij Nederland" zich wat wij betwijfelen
de moeite genomen had om het desbetreffende
hoofdstuk van het jaarverslag in zijn geheel te
lezen, dan zou hij niet tot de gevolgtrekking zijn
gekomen dat hieruit „eerder een verholen naijver
dan het gezonde verstand" spreekt, maar dat
slechts de gerechtvaardigde klacht wordt geuit,
dat de stem die zich in ons land ten behoeve van
de nationale film verheft is als die eens roependen
in de woestijn.
Geeft het soms niet te denken, dat er eindeloos
is en wordt gepraat over de taak van de Neder
landse filmer zus en de functie van de nationale
film in onze gemeenschap zo, terwijl het tot nie
mand schijnt door te dringen, dat de, Nederlandse
film een normaal bestaan ontzegd wordt? Onwil
lekeurig roept de spot hier het beeld voor ogen
van een in een betrekkelijk nauwe ruimte in ein
deloze discussies gewikkelde groep van zowel
artsen als kwakzalvers, geschaard om de sponde
van een geduldige patiënt, die in al dat geredeneer
niet het minst geïnteresseerd is en zich alleen maar
afvraagt of hij straks de kans zal krijgen wat
'frisse lucht in te ademen. Want dat alleen is het
wat de Nederlandse film vraagt en nodig heeft.
Met drankjes (lees: subsidietjes) en dergelijke
hulpmiddelen weet zij zich niet gebaat. Zij vraagt
daar ook niet om, maar hoopt slechts, dat haar de
loden last, die de ademhaling belemmert, zal wor
den afgenomen zodat zij normale levenskansen zal
krijgen.
Overigens is het werkelijk overbodige moeite
van „Vrij Nederland" om de steun van de Over
heid aan de televisie te motiveren. Die motieven
zijn uit de televisienota's voldoende bekend en het
gaat er trouwens niet om waarom de Overheid de
televisie wèl en zelfs niet waarom zij de film géén
steun geeft, maar uitsluitend waarom deze laatste
het bestaan onmogelijk wordt gemaakt.
Maar als ,,Vrij Nederland" dan per sé de Over
heidssteun aan de televisie wil motiveren, laat het
dan de begripsverwarring niet nog vergroten, maar
zich liever refereren aan de duidelijke uiteenzet
tingen in de Kamerstukken. Laat het bijvoorbeeld
het kijkgeld niet voorstellen als een fiscale heffing
(waarmede de televisie wordt „aangepakt")
in plaats van een verplichte bijdrage van de toe
stelbezitters als een bescheiding vergoeding voor
hetgeen aan programma's geboden wordt en laat
het vooral deze Overheidssteun niet betitelen als
„een normale belegging in een jong product met
grote mogelijkheden".
Voor wie een normale belegging? Het is immers
juist het feit dat hier van een normale belegging
geen sprake is, maar uitsluitend het streven naar
een verantwoord televisiebestel, dat de Regering
deed besluiten millioenen guldens beschikbaar te
stellen, waarvan het onzeker en zelfs twijfelachtig
is of zij ze ooit zal terugontvangen. De enige in
stantie voor wie het „een normale belegging"
zou kunnen zijn is ten slotte de particuliere in
dustrie, die het televisie-experiment daarom ge
ëntameerd heeft, maar uiteraard de kostbare pro
grammering niet voor haar rekening zou kunnen
nemen. En in het kader van de bevordering van
onze nationale industrie is dat inderdaad een
groot belang.
Wat wij, geachte redacteur van „Vrij Neder
land", in ons jaarverslag over de Nederlandse
filmproductie hebben willen zeggen is, dat dezelfde
motivering welke de Overheid ten grondslag legt
aan haar televisiebeleid dat zich niet alleen be
perkt tot het scheppen van voorwaarden waar
onder dit medium zich zo goed mogelijk kan ont
wikkelen maar ook door actieve steun tracht finan
ciële mogelijkheden te scheppen in nog sterkere
mate moet gelden voor het bepalen van haar be
leid ten opzichte van een Nederlandse filmpro
ductie. Er is echter het verschil, dat op de eerste
plaats de televisie op het ogenblik en in de komen
de jaren slechts een contact met enkele duizenden
Nederlanders kan stellen tegenover de millioenen
filmbezoekers en dat op de tweede plaats de Over
heid niet gevraagd is om in de Nederlandse film
millioenen te investeren, maar slechts om haar be
staan niet onmogelijk te maken door een door niets
gemotiveerde discriminerende heffing, welke in de
practijk neerkomt op meer dan tweehonderd pro
cent van haar productiekosten.
U, geachte redacteur, heeft dit in tegenstelling
tot Uw collega's blijkbaar niet begrepen.
13