23
Het Ministerie van Handel schrijft dit toe aan
nieuwe films en nieuwe technische systemen, wel
ke vooral in Londen en omgeving, tot een grotere
concentratie van bezoek leiden en het meent, „dat
vele films, welke in dit gebied zeer populair zijn
gebleken, mogelijkerwijze eerst nu haar weg vin
den naar de kleinere steden en andere gebieden
met hun over het algemeen kleinere bioscopen".
De bruto-recettes van alle 4.542 bioscopen te
zamen stegen in het laatste kwartaal 1953 met
1,2 vergeleken met de overeenkomstige periode
van 1952.
Over het gehele jaar genomen bleef het bio
scoopbezoek in 1953 echter nog 2,1 beneden
dat van 1952, al is dit de kleinste terugloop sedert
1950. Slechts de grootste bioscopen, namelijk die
met meer dan 2000 zitplaatsen, konden hun ver
koop op peil houden. De kleinste bioscopen leden
bet grootste verlies aan bezoekers, namelijk 3,9
Verdeling netto-recettes 1950—1953
Jaar Bezoekers in van de netto-recettes
XI000
Vergeleken
bij vooraf
gaand jaar
betaalde
filmhuren
35,5
aandeel
exploitant
1950
1.395.828
64,5
1951
1.365.036
2,2:%
35,3
64,7
1952
1.312.077
3,9
35,1
64,9
1953
1.284.511
2,1;%
35
65
De verhuur in 1953
Verdeling filmhuuropbrengsten 19501953
(exclusief journaal)
filmhuurop
brengsten
£'000
in °/0 van de filmhuuropbrengsten
directe
distributie-
kosten
aandeel
filmver
huurder
aandeel
producent
1953
Britse films
Buitenl. films
7.152
16.436
18,8
17,2
22,3
17,5
58,9
65,3
Totaal 1953
23.588
17,7
19,0
63,3
1952
Britse films
Buitenl. films
6,586
17.238
16,6
16,4
21,5
17,6
ól,9
66,1
Totaal 1952
23,824
16,5
18,7
64,9
1951
Britse films
Buitenl. films
6295
17.010
14,2
16,4
23,3
17,2
62,5
66,4
Totaal 1951
23.305
15,8
18,9
65,3
1950
Britse films
Buitenl. films
6,776
16.698
11,9
14,8
21,1
19,6
67,0
65,6
Totaal 1950
23.474
14,0
20,0
66,0
De Britse exploitanten betaalden in 1953 voor
hun filmprogramma's 24.015.000 of 35 van
de netto-recettes tegen 35,1 in 1952, 35,3 in
1951 en 35,5 in 1950. Het opmerkelijke echter
is, dat, terwijl het algemeen percentage dat van
de netto-recettes aan filmhuur wordt afgedragen
terug is gelopen, dat voor de Britse films is ge
stegen. In 1951 bedroeg het aandeel van de Britse
films in de filmhuren namelijk 27 steeg daarna
tot 27,6,% in 1952 en vervolgens in 1953 tot
30,3 Hieruit zou men mogen besluiten, dat de
Britse exploitanten de nationale film steunen,
uiteraard ten koste van het concurrerende pro
duct.
Voorts wordt de gestadige toeneming van het
deel van de filmhuuropbrengst, dat voor distribu-
tiekosten benodigd is, door het Ministerie „een
belangwekkend verschijnsel" genoemd. Onder
distributiekosten verstaat het Ministerie alle ko-s-