len, alsmede personen, wier functie intensieve be
moeienis met het culturele leven met zich brengt,
zodat van hen mag worden verwacht, dat zij ver
trouwd zijn met de specifieke problemen, die zich
op het gebied van de kunst kunnen voordoen.
Uiteraard zal tevens rekening worden gehouden
met de grote geestelijke stromingen, die in ons
volk leven, en er tegen gewaakt worden, dat de
samensteling van de Raad een éénzijdig karakter
zou dragen.
De belangrijke plaats, welke de Raad thans zal
gaan innemen, vindt haar afspiegeling niet alleen
in de status van vast college van advies en bij
stand, die wordt verleend, en in de samenstelling
van het college, doch ook in de bevoegdheden,
welke de wet daaraan zal toekennen.
De voorlopige Raad voor de Kunst was be
voegd om desgevraagd of uit eigen beweging de
Regering van advies te dienen. Een verplichting
van de Regering om deze Voorlopige Raad in be
paalde gevallen in te schakelen, was niet aanwe
zig. Met betrekking tot de Raad voor de Kunst
daarentegen wordt in artikel 11 als beginsel ge
steld, dat hij over alle belangrijke zaken zal wor
den gehoord.
In zijn Memorie van Antwoord heeft de
Minister onder meer opgemerkt, dat, hoewel hij er
op moet wijzen, dat de eigen taak van de Raad be
staat in het uitbrengen van advies aan de Overheid,
de Minister hoopte, dat de Raad tevens een scha
kel zal vormen tussen de kunst en het volk en er
toe zal bijdragen, dat het probleem, op welke wijze
de kunst tot het volk kan worden gebracht, een op
lossing zal vinden. Hij vermocht echter niet in te
zien, waarom deze taak niet zou kunnen worden
vervuld door een Raad, die in meerderheid uit
kunstenaars bestaat. Hij was integendeel met de
andere leden der commissie van mening, dat de
steun en het vertrouwen van de kunstenaars zelf
onontbeerlijk zijn voor een goed functionneren van
de Raad, en hij meende, dat dit vertrouwen door
de voorgestelde samenstelling zeer zal worden be
vorderd. De motivering, die andere leden van hun
standpunt geven, onderschreef de Minister vol
komen.
Hij merkte daarbij nog op, dat de voorgestelde
meerderheid van kunstenaars er naar zijn mening
niet toe zal leiden, dat het Nederlandse volk geen
vertrouwen zou stellen in de Raad, aangezien im
mers onder de kunstenaars zelf de meeste deskun
digen op het gebied van de kunst zijn te vinden en
ieder toch van oordeel zal zijn, dat deskundigheid
een eerste vereiste zal zijn voor het lidmaatschap
van de Raad.
Bij de beantwoording van de in de Kamer tij
dens de behandeling van het wetsontwerp ge
maakte opmerkingen heeft de Minister met be
trekking tot de taken en de indeling van de Raad
voor de Kunst duidelijk laten uitkomen, dat deze
Raad niet mag ontaarden in een adviesorgaan
voor distribuering van subsidies en het verdelen
van fondsen, maar heeft er op gewezen, dat juist
door middel van subsidies het mogelijk wordt ge
maakt, dat het volk in bredere mate aan de kunst
uitingen deel heeft.
De Minister deelde niet de mening van sommige
afgevaardigden, dat het wenselijk is een aparte
afdeling voor de aesthetische vorming van de
jeugd in het leven te roepen, maar was van oordeel
dat de aesthetische vorming van de jeugd een
kwestie is, die door alle secties van de Voorlopige
Raad en door alle afdelingen van de Raad voor de
Kunst heen loopt. Deze aesthetische vorming zal
op verschillende terreinen van de kunst verschil
lende eisen kunnen stellen. Op het terrein van de
film, het toneel, de letteren en de muziek zal
deze aesthetische vorming op zeer speciale wijze
moeten worden bevorderd. Dit is een zo algemeen
en ook zo belangrijk probleem, dat de Minister het
als een taak van alle afdelingen van de Raad voor
de Kunst ziet, zich hiermede bezig te houden en
daarenboven ook speciaal ziet als een taak van de
algemene afdeling, een taak, die ook de Voorlo
pige Raad heeft verstaan, want die Voorlopige
Raad heeft dit probleem reeds in behandeling ge
nomen.
Op Vrijdag 2 Juli heeft de Kamer een door de
heren Peters, Fokkema, Tilanus, Roosjen en Wei-
ter en mevrouw Fortanier-De Wit ingediend
amendement op artikel 12 lid 1 aanvaard, waar
mede weliswaar geen uitspraak wordt gedaan om
trent de vorming van afdelingen of onderafde
lingen van de Raad, maar echter wel uitdrukkelijk
in de wet wordt vastgelegd, dat ,,de volkskunst
en de aesthettische vorming van de jeugd" tot zijn
werkterrein zullen gaan behoren.
WIJZIGINGEN NAAM- EN ADRESLIJST
(Opgave nr. 5)
Pag. 10: Filmbeurscommissie.
Jaren van aftreden wijzigingen in „1956"
bij:
G. H. Groenewegen, Leiden
H. Timmer, Amsterdam.
Pag. 11: Sociale Adviescommissie.
Adres H. Th. H. Seisveld wijzigen in
„Haarlemmerstraat 22".
Pag. 17: Amsterdam, Uitkijk.
Schrappen: „Mevr. J. P. C. Nöggerath-
Lucas, leidster-productiehoudster".
Toevoegen: „D. Vriesman, ged. commis
saris".
Idem voor pag. 71, Amsterdam
29