HET weekblad „De L i n i e" van 31 Juli
bevat een beschouwing over de film.
waarvan wij allen, Paus Pius XI incluis
indien hij nog leefde, iets zouden kun
nen leren. Het artikel is geschreven door Strinx,
een schuilnaam, waarachter zich iemand verbergt,
die in vroeger jaren zijn eigen naam achter zijn
artikelen in ,,De Linie" placht te zetten, doch te
genwoordig als een eenvoudige, maar wijsdoende
Uil door de pagina's wandelt.
De titel van het artikel in kwestie is „T oxi-
comanie" en het is ontleend aan het Franse
dagblad „La Croix", dat onlangs op zijn beurt
een nogal felle aanval op de film als verschijnsel
heeft gedaan. Het woord toxicomanie zou men
kunnen vertalen, althans omschrijven met de
woorden „hang naar vergiftiging". Nog treffen
der is misschien de vertaling „verslaafdheid",
want het gaat zowel ,,La Croix" als Strinx erom,
aan te tonen, dat wie met de film omgaat er aan
verslaafd raakt en dat die verslaafdheid funest
genoemd moet worden.
Nu moet ons allereerst van het hart, dat het een
wonderlijke manier van doen is, de film uit te
schelden op gezag van een ander, zoals Strinx dat
doet op gezag van ,,La Croix". Maar voor het
overige zal het onze taak zijn, aan te tonen, dat
Strinx dwaalt, ijlt en ondeskundig babbelt. Zó on
deskundig babbelt hij, dat hij regelrecht in tegen
spraak komt met niemand minder dan Paus Pius
XI, die in 1936 een schrijven heeft uitgezonden,
geheel gewijd aan het filmvraagstuk en getuigend
van een inzicht, dat vele theoretici uit die jaren
naar de pen heeft doen grijpen om met onverholen
voldoening te constateren, dat de schrijver van
het stuk een bijzonder scherp inzicht in de moge
lijkheden van de film demonstreerde. Niet alleen
in de mogelijkheden op sociaal, moreel, ethisch
terrein, maar evenzeer op het gebied van de scho
ne kunsten, waaronder de Paus de film rekent. In
goede handen, zo stelt het schrijven, kan de film
een bron van schoonheidsontroering zijn. En hier
mede kwam de Paus in het schuitje van hen, die
er van overtuigd zijn, dat de film met al haar mis
lukkingen en dwalingen (evenals het boek) geroe
pen is tot aesthetische formulering en vakkundige
beoefening. Dat ontkent dan ook niemand meer,
behalve dan Strinx, die er geen goed woord, maar
ook nauwelijks een ernstige gedachte voor over
heeft.
Men kan het ons niet euvel duiden, dat wij in
ons blad voor de zoveelste maal opkomen voor
een van die aspecten van het filmwezen, die ook
in onze bedrijfskringen meer en meer in aanzien
stijgen. Wij zouden te kort schieten, wanneer wij
niet in deze kolommen de verdediging op ons na
men van een verschijnsel, dat onze volle belang
stelling heeft en waarvan ook wij eisen dat het
met respect bejegend en beoefend zal worden.
Dat de film een formidabele psychologische
kracht ontwikkelt, ontkent de schrijver in ,,De
Linie" geenszins, maar dit schijnt voor hem gelijk
te staan met een formidabele funeste kracht.
Zelf vindt hij geen argumenten en dat is de reden,
waarom hij ze bij anderen zoekt. Bij de Paus, die
hij vergeefs aanhaalt en bij Pater Ivo Zeiger S.J.,
die zou gezegd hebben dat de mens van tegenwoor
dig te „filmisch" is geworden om nog voldoende
zijn innerlijk leven te kunnen verzorgen. Die pater
heeft gelijk, maar anders gelijk dan Strinx veron
derstelt. Ook van Strinx kan men zeggen, dat hij te
„filmisch" denkt. Dat betekent in dit geval te bio-
scopisch, ofwel te snel en te oppervlakkig. Maar
wat voor het leven en de gedachte filmisch is, en
dus te oppervlakkig, behoeft het voor de film niet
te zijn. Het filmbeeld is in zijn opeenvolging aan
een bepaald tempo gebonden, waaraan het zijn
magie ontleent. Dat tempo past dus de film maar
I
ïoxicomanie