Len stap vooruit NU inmiddels binnen het tijdsverloop van een maand ook onderscheiden grotere gemeenten er toe zijn overgegaan de heffing van de vermakelijkheidsbelas- ting op filmvoorstellingen te herzien, of aanstalten maken zulks te doen, schijnt de in de aflevering van 20 Mei j.1. van dit Orgaan geuite veronderstelling, dat de gemeenten in de Ministe riële verklaring betreffende het standpunt der Re gering ten opzichte van deze heffing een aanwij zing zullen zien om haar fiscaal beleid op dit punt onder de loupe te nemen, inderdaad bewaarheid te worden. Haarlem heeft als eerste van de grotere ge meenten op 16 Juni j.1. besloten de heffing op film voorstellingen van 35 te verlagen tot 25 Dit nieuwe tarief is ingevolge bij Koninklijk Besluit van 29 Juni j.1. verkregen goedkeuring reeds met ingang van 1 Juli j.1. van kracht geworden. In hun voorstel aan de Raad, hadden Burge meester en Wethouders er op gewezen, dat in de naaste toekomst rekening gehouden zal moeten worden met systeemwijzigingen in de bioscoop bedrijven ten gevolge waarvan kapitaalsinveste ringen zullen moeten plaats vinden. Het College stelde verder voor het percentage van 20 voor de zogenaamde cineacvoorstel- lingen te handhaven, maar het bijzondere tarief voor artikel 1-films, dat in deze gemeente beperkt was tot zes films per bioscoop per jaar, op te hef fen, welk voorstel werd aangenomen. Het voorbeeld van Haarlem is nog binnen vier weken gevolgd door Hilversum, dat met zijn circa 100.000 inwoners eveneens tot de grotere gemeen ten gerekend moet worden. Op Dinsdag 13 Juli j.1. besloot de Raad namelijk de vermakelijkheidsbe- lasting op filmvoorstellingen te verlagen van 35 tot 25 met de aanbeveling van de financiële commissie om deze aangelegenheid bij de behan deling der begroting voor 1955 opnieuw aan de orde te stellen met betrekking tot een uniform tarief voor de vermakelijkheidsbelasting over de gehele linie. Het tarief voor films als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder 2e der Bioscoopwet bleef gehandhaafd op 20%. In hun voorstel aan de Raad beriepen Burge meester en Wethouders zich op de circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken van 20 Fe bruari 1954, waarin als het standpunt van de Re gering kenbaar werd gemaakt „dat de over wegingen, welke in 1947/48 hebben ge leid tot het destijds gemaakte on derscheid in de belasting, niet meer gelde n", terwijl de vraag betreffende de hoog te van het heffingspercentage door de gemeente besturen zelf behoort te worden beantwoord. ,,Het wil ons voorkomen", zo vervolgden Bur gemeester en Wethouders, „dat in beginsel de be antwoording van de vraag onder de geschetste omstandigheden niet moeilijk is. In aanmer king genomen, dat het toenmalige gemeentebestuur nimmer eigener beweging tot een zo drastische en eenzijdige verhoging van de tarie ven der vermakelijkheidsbelas- ting zou zijn overgegaan, dat deze verhoging, welke in deze gemeente perslotvan rekening alleen is neer gekomen op een belastingverzwa ring voor het bioscoopbezoek, slechts op aandrang van de Rege ring is tot stand gekomen en dat de Regering nu zelf concludeert dat de overwegingen, welke destijds heb ben geleid tot het gemaakte onder scheid in de belasting, thans niet meer gelden, past logisch gerede neerd en los van andere o v e r w eg in- gen slechts één gevolgtrekking, namelijk deze dat de belastingta rieven voor de bioscopen thans tot het vroegere peil van 20% behoren te worden teruggebracht. Een van de nevenoverwegingen, welke bij de beoordeling van deze aangelegenheid echter niet voorbij mogen worden gezien, is de financiële po sitie, waarin de gemeente op dit ogenblik verkeert. Het bedrag aan vermakelijkheidsbelasting, hetwelk de gemeente door verlaging van de percentages 35/45 (het laatste percentage vindt in de practijk geen toepassing) tot 20 zal derven, hebben wij bij gelijkblijvende toegangsprijzen op rond 66.000,berekend. Met verwijzing naar de re cente behandeling van de ontwerp-begroting 1954 behoeven wij niet uiteen te zetten, dat noch door verhoging van andere inkomsten noch door be perking van uitgaven in deze verminderde ont vangst is te voorzien, zodat er geen andere mo gelijkheid zou overblijven dan het tekort van de begroting met het bedrag dezer inkomstenderving te verhogen. De vraag rijst vervolgens in hoeverre een zodanige vermindering van inkomsten bij de komende vaststelling van de verhoogde uitkering uit het gemeentefonds zal worden betrokken. De slotalinea van de laatstgenoemde circulaire van 20 Februari 1954 opent hiertoe zonder twijfel de gelegenheid. Wij citeren voorts in dit verband

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 4