van het aantal van de genoemde gelegenheden. De Bioscoop-Bond meldt in zijn adres, dat „het bouwen en inrichten van moderne bioscoopthea ters in aansluiting op de ontwikkeling van het nieuwe stadsplan een dringende eis is." Hiermede zullen belangrijke investeringen gemoeid zijn. Be lastingverlaging zal een stimulans aan de nieuwe bouw kunnen geven. De voorgaande overwegingen hebben bij ons de vraag doen rijzen of onze gemeente op het ogenblik hiervoor een offer moet brengen. Na ampele overweging menen wij deze vraag beves tigend te moeten beantwoorden." Op Donderdag 22 Juli j.1. heeft de Raad het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan genomen, echter niet dan nadat onderscheiden raadsfracties te kennen hadden gegeven dat men met evenveel recht tot 20 als tot 25 c/c had kun nen gaan. Ook zag de Raad blijkbaar ongaarne dat het tarief voor artikel 1-films werd opgehe ven, omdat hij daarin een mogelijkheid zag om via de belastingpolitiek der gemeente een stimulans te geven tot het vertonen van films van groter waarde. Er werd echter ter zake geen initiatief voorstel ingediend, zodat het voorstel van het College werd aangenomen. Een dag na het besluit tot verlaging van de be lasting in Rotterdam volgde reeds een voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders van Utrecht, naar inwonertal de vierde gemeente in ons land, om de vermakelijkheidsbelasting op gewone filmvertoningen te verlagen tot 25 on der handhaving van een heffingspercentage van 20 voor voorstellingen waarbij gedurende ten minste drie vierde van de duur der voorstelling films worden vertoond als bedoeld in artikel 1, lid 2, 2e der Bioscoopwet. In de toelichting op hun voorstel refereerden Burgemeester en Wethouders zich aan de conclu sie van de Regering, medegedeeld in het rond schrijven van de Minister van Binnenlandse Za ken d.d. 20 Februari 1954 en vervolgden: ,,Het behoeft geen betoog, dat genoemde in het rapport getrokken conclusie evenzeer geldt voor de bioscopen in deze gemeente. Het bioscoopbe zoek is, wellicht mede door de prijsverhogingen, in vergelijking tot 1948 aanzienlijk gedaald, ter wijl de kosten sindsdien uiteraard in niet onbe langrijke mate zijn gestegen. Het is daarom, dat ons College zich heeft afge vraagd of het, mede uit billijkheidsoverwegingen, gewenst is de destijds verhoogde tarieven voor bioscoop- of andere soortgelijke voorstellingen in verband met de sindsdien gewijzigde tijdsomstan digheden enigermate te verlagen. Het komt ons voor, dat het billijk is te achten genoemde voor stellingen in het algemeen te belasten naar een tarief van 25/125 der onzuivere opbrengst en het tarief voor de voorstellingen, waarbij gedurende ten minste drie kwart van de duur der voorstellin gen films worden vertoond als bedoeld in artikel 1, lid 2, 2e der Bioscoopwet (de zogenaamde cul turele films) op 20/120 der onzuivere opbrengst te handhaven. Verlaging van het tarief van 20/120 der onzuivere opbrengst voor laatst bedoelde voorstellingen is o.i. niet aan te bevelen, aange zien voor vermakelijkheden, waaraan een zekere culturele waarde kan worden toegeschreven, zoals concerten, muziek- en zanguitvoeringen, lezingen, voordrachten, enz. in het algemeen hetzelfde tarief geldt." Op grond van de thans geldende Utrechtse ver ordening wordt onder bepaalde voorwaarden geen belasting geheven van vermakelijkheden, die volgens voorafgaande verklaring van het College van Burgemeester en Wethouders voldoende cul- turele waarde hebben. Als één der voorwaarden is gesteld, dat tot het bijwonen van de vermake lijkheid voor alle verplichte betalingen die voor een zitplaats inbegrepen voor alle rangen ten hoogste een bedrag wordt gevorderd, dat voor bioscoopvoorstellingen op 0,50 en bij andere vermakelijkheden op 1,25 is gesteld. Met betrek king tot de film wordt van deze bepaling een dankbaar gebruik gemaakt bij de speciale jeugd voorstellingen welke in Utrecht door de exploi tanten in samenwerking met de Utrechtse Stich ting Jeugdfilm regelmatig worden gegeven. Burgemeester en Wethouders achtten deze maximum entreeprijzen in verband met de hoge kosten, verbonden aan het organiseren van een vermakelijkheid in de tegenwoordige tijdsomstan digheden, wel heel erg aan de lage kant. Hei: kwam hun dan ook gewenst voor het maximum van deze toegangsprijzen enigszins te verhogen in dier voege, dat, teneinde voor bedoelde vrijstel lingen in aanmerking te komen, ten hoogste een bedrag gevorderd zal kunnen worden voor bio scoopvoorstellingen van f 0,75 en voor andere vermakelijkheden van 1,75. Op Dinsdag 5 Augustus j.1. heeft de Raad van Utrecht het voorstel van Burgemeester en Wet houders zonder hoofdelijke stemming aangeno men. Bij de daaraan voorafgaande discussies had den alle fracties hun instemming met dit voorstel betuigd, inzonderheid ook met de handhaving van het speciale tarief voor z.g. artikel-films. De gewijzigde verordening zal in werking tre den op de eerste dag der maand volgende op die, waarin op dit besluit de Koninklijke goedkeuring zal zijn verkregen. Te betreuren valt, dat de Colleges van Burge meester en Wethouders van de gemeenten Rotter dam en Haarlem gemeend hebben voor te moeten stellen om het speciale tarief voor zogenaamde artikel 1-films te laten vervallen. Enerzijds wordt op deze wijze de verlichting, welke het bedrijf de zo nodige armslag zal verschaffen, weer ge-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 6