22 van de film aesthetisch aanvaardbaar te blijven maken. En met deze wens, mede in naam van de vaak zo ongehoorzame, maar misschien toch nog veelbelovende tiende muze, verklaar ik deze stu dieweek voor geopend en wens U vruchtbare opgewekte en nimmer dorre discussies toe. De opzet van deze studieweek was bedoeld te worden gevat in een academisch kader. De toehoor ders zwermen thans, nauwelijks begonnen, naar een gebouw daarbuiten. Het gebouw van Kunsten en Wetenschappen. Maar de naam zegt iets. Hij herinnert U aan de achtergrond van de Zeven Vrije Kunsten, de Artes Liberales, uit de antieke wereld, de Middeleeuwen en de humanistische cul tuur. En dan mag ik misschien eindigen met de woorden en de wens, dat Kunsten en Weten schappen elkaar wederkerig hebben te bezielen: Scientia sine ars nihil est Ars sine scientia nihil est." Een lang en hartelijk applaus onderstreepte deze rede. Pleidooi voor een autonome filmkunde Vervolgens hield Dr. M. L. Peters, directeur van de Stichting Nederlandse Onderwijsfilm, in wiens handen de organisatie van deze Filmstudie- week was gelegd en die de eerste Nederlandse academicus is, die op een proefschrift over de film is gepromoveerd 1)als eerste inleider een referaat getiteld „Pleidooi voor een autonome f i 1 m k u n d e". Het beoefenen van „filmkunde" kan, zoals Dr. Peters uiteenzette, op de eerste plaats inhouden: het verzamelen, beschrijven, ordenen en veralge menen van de gegevens, die de ervaring met de verschillende aspecten van het verschijnsel film oplevert. Als men echter de term kunde" met „weten schap" indentificeert, dan betekent het beoefenen van de filmkunde de bestudering van een geheel eigen object dat niet het object kan zijn van andere wetenschappen met methoden, welke op bijzondere wijze aan dit object zijn aangepast. De term „autonome" in de titel van deze voordracht maakt het, naar spreker opmerkte, reeds duidelijk dat ook de mogelijkheid van een „filmkunde" in de zin van1 „filmwetenschap" dient te worden nage gaan. Het verschijnsel film doet zich, historisch gezien, achtereenvolgens voor als een technisch pro cédé om een beweging te fixeren en weer te re produceren, als het product, dat door de toe passing van dit procédé wordt opgeleverd, en als een medium met een aantal bijzondere mogelijk heden tot expressie. Natuurlijk kunnen deze drie verschijningsvormen nader bestudeerd worden als onderwerp van de wetenschappen, welke zich met soortgelijke objecten bezig houden. Als technisch procédé bijvoorbeeld kan men de film bestuderen vanuit de natuur- en scheikunde. Als product, dit wil zeggen als kunstwerk, amusementsproduct, leermiddel enz., kan men haar bestuderen vanuit de kunstwetenschap of de paedagogie; als expres siemiddel bijvoorbeeld vanuit de wetenschappen, die zich met expressie in het algemeen bezig hou den. Het verschijnsel film, vooral als „product" en „expressiemiddel", is evenwel niet los te maken van de mens of de mensen, die er mede geconfron teerd worden. De film werkt in op het individu en op de gemeenschap en omgekeerd. Deze weder zijdse inwerking kan bestudeerd worden door we tenschappen als psychologie, sociologie en econo mie. Het object van deze studie is dan niet; het zelfde als bijvoorbeeld dat van de kunstweten schap, van de paedagogie of van de wetenschap pen welke zich met expressie in het algemeen be zig houden, maar de sociologische bestudering van de film in zijn relatie tot de gemeenschap bijvoor beeld veronderstelt de kennis van de film, die door bestudering vanuit laatstgenoemde wetenschappen verkregen wordt. Men kan nu de vraag stellen of het verschijnsel film wel voldoende begrepen kan worden v a n - u i t een andere wetenschap of een groep van we tenschappen. Komt men daarmee eigenlijk wel ver der dan tot bijvoorbeeld een aesthetische belich ting van het verschijnsel film, of tot een sociolo gische, een paedagogische, een economische belich ting, terwijl het wezen van de film daarmede niet geraakt wordt? Al deze wetenschappen bestuderen de film in zoverre ze iets anders is, maar wat de film zelf is blijft daarmede buiten beschouwing. En toch is het duidelijk, zoals Dr. Peters met nadruk naar voren bracht, dat de film niet allereerst bij voorbeeld kunst, taal, leermiddel of sociaal ver schijnsel is, maar allereerstfilm. De conclusie is derhalve, dat inzoverre de film „film" is, ze niet voldoende vanuit een andere wetenschap wordt bestudeerd. De film als film spreker noemde dit het „filmische" vormt dus een geheel eigen object, dat niet door andere wetenschappen bestu deerd wordt en geeft daarom aanleiding tot een speciale wetenschap van de film. Zodra deze wetenschap met behulp van aan het object aangepaste methoden tot een zekere ontwikkeling zal zijn gekomen, zal ze ook de studie van de ver schillende reeds genoemde aspecten van de film verschijnings- en werkingsvormen van het „filmische" kunnen bevruchten. In plaats van object te zijn van andere wetenschappen, zullen deze aspecten dan op hun beurt ook het object worden van de filmwetenschap zelf, zodat er bij voorbeeld in plaats van een kunstwetenschap van

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 21