24 hetgeen spreker aan de hand van enige voorbeel den verduidelijkte. Als kunstwerk heeft de film het vermogen de natuurlijke tijdruimtelijke volgorde, de continuïteit, te verbreken. Immers evenals ieder ander kunst werk bereidt ook het filmkunstwerk zijn kunstzin nige inhoud met de vormgeving van zijn grondstof, welke bestaat uit bewegende beelden geprojecteerd op een wit vlak. Deze grondstof bevat een zakelijk zintuigelijke, visuele factor en daarmede onder scheidbaar een voorstellende, zin-onthullende be tekenisfactor, welke beide factoren de dimensie van de tijd bezitten. Als verruimtelijke, meetbare bewegingstijden zowel als innerlijke beleefbare zich wijzigende duren zijn zij elementen, die de vorm organisatie vragen om een bestanddeel te worden, dat mede de kunstzinnige inhoud bepaalt. Uitgaande van de directe tijdervaring belichtte Dr. Bartling vervolgens enige aspecten welke voor de filmkunst van belang zijn. Hij sprak onder meer van het! tijdsbegrip als ,,durer pur", welke ons in ons diepste bewustzijn gegeven is, waarbij hij on der meer als zijn overtuiging te kennen gaf dat de film de kunst is, welke het leven als voortvloeiende stroom het zuiverst vermag uit te drukken. Van de biologisch-physiologische tijd, de tijd van ons lichaam en zijn processen, waarbij wij in de ge waarwordingsduur, dat wil zeggen de tijd van een tiende seconde welke verloopt tussen het eerste signaal en het bewustworden, de grondmaat van ons leven ontmoeten, aan welke gewaarwordings tijd het filmbeeld gebonden blijft. Van de psycho logische tijd, dat wil zeggen van de indrukken, welke wij hebben van de duur van bepaalde ge beurtenissen; de vervelende avond, die ons einde loos lang leek en de prettige middag, die zo snel voorbij scheen te zijn. Het is deze innerlijke tijdervaring, deze bele ving van zeer uiteenlopende duren van tijdstukken, welke de film ten volle als grondstof weet uit te buiten. Zijn de gebeurenissen in de film van de psychologische tijd, dan geeft de film een levens- rhythme, waar het publiek in kan komen. Spreker was wel bereid aan te nemen, dat het publiek naar de film komt met de bereidheid zich over te geven, maar betoogde, dat men er ten onrechtevan uitgaat dat het bioscooppubliek de beeldenstroom van de film alleen maar passief ondergaat. Aan de hand van een vergelijking van de film met andere „tijdkunsten", onder meer met de ro mankunst, de grafische kunsten en de muziek, kwam Dr. Bartling bij zijn behandeling van het begrip van de „gemiddelde tijd" (dat wil zeggen de tijd: niet te lang en niet te kort; bij proza bij voorbeeld wordt de gemiddelde tijdsduur bepaald door de adempauze) tot de conclusie, dat de film aan deze gemiddelde tijd niet zo organisch ver bonden is als andere kunsten. Hij verklaarde ten slotte volstrekt overtuigd te zijn van de autonomie van de filmkunst, waar bij hij opmerkte, dat het begrip „autonomie" hier geen waardebepaling bevat. Vele deelnemers vonden in deze voordracht aan leiding tot stellen van vragen, waaruit een geani meerde discussie ontstond. Apologie van het amusement Een van de opmerkelijkste referaten en zeker het origineelste, was dat hetwelk Dr. John B. Knipping O.F.M, onder de titel „F i 1 m e n a m u s e m e n t" op Woensdagmiddag 29 September in het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen heeft gehouden. Dr. Knipping, die werd ingeleid door Mej. Dr. B. H. Polak, is als privaat-docent verbonden aan de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte van de Rijksuniversiteit te Utrecht voor de geschiedenis der kunstnijverheid en tevens als privaat-docent aan de R.K. Universiteit te Nijmegen, waar hij de iconographie van de Middeleeuwen en de nieuwe tijd doceert, maar de film heeft zijn voortdurende belangstelling. Dr. Polak, die Dr. Knipping inleidde, had er reeds op gewezen dat diens voordracht in wezen een apologie van het amusement zou zijn. Uit het feit, dat deze geleerde referent bereid bleek een verdedigingsrede uit te spreken voor een be grip, dat men in ons land in de regel in een ietwat denigrerende zin hanteert, mocht men afleiden, dat hij aan „amusement" of „vermaak" in dit ver band een belangrijkere, een hogere betekenis toe kent. Dr. Knipping heeft zijn toehoorders in deze verwachting niet teleurgesteld. Door plaatsgebrek kunnen wij hier slechts een korte samenvatting van zijn referaat laten volgen, maar hopen hierop te zijner tijd nader terug te komen. Verstrooiing, vermakelijkheid, amusement bie den alle drie nuanceringen van het begrip „ver maak". Men kan deze woorden gebruiken in sub jectieve en in objectieve zin: als innerlijke beleve nis van, of als voorwerp en gelegenheid tot ver maak. Bij de film komt dit spraakgebruik uitste kend tot zijn recht: de film biedt amusement; de filmvoorstelling i s een amusement, een vermake lijkheid. Spreker wilde zich beperken tot de eerste zin van deze woorden en ze tezamen met „vermaak' vertalen door spelervaring, het genoegen, de vreugde, de spanning, welke men ondervindt bij het volvoeren, meemaken, aanschouwen of aanho ren van een spelhandeling. Als spelervaring is het vermaak om een aan Huizinga's boek „Homo Ludens" ontleende termi nologie te bezigen een interne ludieke aangele genheid, de binnenzijde van het spel. En men zal

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 23