haalde en na geruime tijd bij de filmproductie werkzaam te zijn geweest, thans als lector aan het British Film Institute verbonden is, hield later in de middag een boeiende voordracht over de ,,F i 1 m m o n t a g e". Het is een uitstekende gedachte van de organi satoren van deze studieweek geweest, om niet te volstaan met een academische belichting van de onderscheiden aspecten van het verschijnsel film, maar ook het woord te verlenen aan de filmcri ticus en aestheticus alsmede aan persoonlijkhe den, die bij de vervaardiging en de exploitatie van de film betrokken zijn en dagelijks met de daarmede samenhangende vraagstukken worden geconfronteerd. Op deze wijze werd de deelnemers een inzicht gegeven in de gehele structuur van de film èn het filmbedrijf, wat voor een juiste oriënta tie noodzakelijk is. Dr. Knipping had dit reeds in de inleiding van zijn referaat met de volgende woorden uitgedrukt: „Men zal moeten accepteren, dat zonder industrie en zonder handel bestaan en verspreiding van film en filmkunst eenvoudig on mogelijk zijn". De heer Reiss gaf ter inleiding een kort, scherp omlijnd overzicht van de beginselen der filmmon- tage in de periode van de stomme film. Hij wees er op, dat de Britten voor ons woord .montage" de term „editing" bezigen en dat zij met de term .montage" uitsluitend aanduiden de filmmontage zoals deze door de Russen, onder meer Pudovkin, Kuleshov, Vertov en anderen, in de avant-garde periode van de stomme film werd toegepast. Spreker betoogde, dat Pudovkins motto: ^mon tage is de grondslag van de filmkunst", niet langer juist is en slechts voor de periode van de stomme film kon gelden, toen de filmers zich uitslui tend door middel van het beeld konden uitdruk ken. Al te lang wilde hij daarom niet verwijlen bij de beginselen van de Russische montage, te meer daar blijkbaar vele aesthetici en studenten in de filmgeschiedenis bij deze beginselen zijn blijven steken. Zij schijnen nooit verder te zijn gekomen, aangezien zij in de regel van het proces van de montage bij de huidige filmvervaardiging weinig afweten. Sedert het geluid een essentieel bestanddeel van de film is gaan uitmaken, kan men zelfs niet meer volhouden, dat ,,de geschiedenis van de film de geschiedenis van de montage is", hetgeen spreker aan de hand van verschillende voorbeelden aan toonde. Sedert de komst van de geluidsfilm, die een einde maakte aan het Duitse beeld-expressio- nisme, is de trend" van de filmers meer naturalis tisch geworden. Vervolgens gaf spreker een met Britse humor besprenkelde beknopte uiteenzetting van de theo rie van de montage, en de toepassing daarvan in de praktijk, waarbij hij het besprokene verduide lijkte aan de hand van diagrammen en filmfrag menten. Kan men nu niet zonder meer zeggen, dat de montage de grondslag van de filmkunst is, zo kan men thans de essentiële betekenis van de montage formuleren als volgt: ,,Filmediting is the determining factor of film style" (de montage is de beslissende factor van de filmstijl). In de avonduren werd een filmvoorstelling ge- gegeven in de overvolle grote zaal van het Uni- versiteitshuis, verzorgd door de Utrechtse Studen ten Film Liga. Uit de archieven van het Neder lands Filmmuseum werden onder meer vertoond: „Wigwam of de Kinderroof" (1912), een op zeer jeugdige leeftijd door Joris Ivens vervaardigd filmpje; „Regen" (1929) van Joris Ivens en Man- nus Franken; „Hotel des Invalides" (1952) van Georges Franju en een door Basil Wright gegeven analyse van de film; „Odd Man Out" (1949) van Carol Reed. Optische verschijnselen in verband met de film Op Donderdag 30 September hield Prof. Dr. F. J. Buytendijk, hoogleraar in de algemene psy chologie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, een lezing over het onderwerp „O ptische v e r- schijnselen in verband met de fil m". Voor deze voordracht, die om technische redenen gehouden moest worden in de grote zaal van het Kunsthistorisch Instituut van de Rijksuniversiteit, welke echter slechts ongeveer 120 personen kan bevatten, bestond zulk een grote belangstelling, dat tientallen deelnemers teleurgesteld werden. Prof. Buytendijk bewees aan de hand van een aantal proeven en lichtbeelden de eigenschappen en onvolkomenheden van het menselijke gezichts vermogen. In vogelvlucht voerde hij zijn toehoor ders mede over het terrein van de physiologische optiek en van het perspectief naar de filmaesthe- tiek. Hij wees er op, dat filmers met deze optische verschijnselen reeds lang vertrouwd zijn en daar van bij de compositie van hun films gebruik maken. Het filmbeeld schept een nieuwe vertrouwelijk heid, welke ten onrechte wel als ruimtelijkheid wordt opgevat. Het blijft gebonden aan de opti sche wetten, dat wil dus zeggen aan de begrenzing van het menselijke gezichtsveld. Ruimtelijk effect in de film ontstaat alleen door de rhytmische be wogenheid en niet door de diepte van het film beeld zelf, dat het karakter van een „tafereel" heeft. Dit laatste is het grote voordeel van het filmbeeld op het televisiebeeld, dat het karakter van een „plaatje" heeft en de vertrouwelijkheid van het tafereel mist. Het normale zien door middel van de onvol maakte „camera", welke het menselijk oog is, be paalt de wijze waarop we de wereld bewonen. De film roept een nieuwe wereld op voor ons oog met nieuwe vertrouwelijkheden, zodat men dus niet spreken kan van een gefotografeerde werke lijkheid. Het is een andere werkelijkheid die wij

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 26