deze filmstudieweek voor de eerste maal in ons land het gehele complexe verschijnsel film in zijn veelheid van aspecten aan de orde is gesteld. Niet alleen academicus en aestheticus, maar ook perso nen betrokken bij de vervaardiging en exploitatie van de film hebben de meest uiteenlopende facet ten belicht en toch zodanig, dat deze veelheid tot een eenheid is geworden. Dat dit geschieden kon in een rustige academische sfeer van vorsende en beschouwende objectiviteit in ons in ..zuilen" verdeeld land iets ongewoons, wanneer het gaat om een controversen opwekkend onderwerp als de film was een uitermate belangrijk winstpunt, een waarborg dat de referaten gevrijwaard ble ven van die emotionele boventonen, welke de met een scherp gehoor begiftigde toehoorder veelal hoort doorklinken in de voordrachten, welke wor den gegeven op een minder universeel niveau, waar men soms aan het subjectieve oordeel de voorkeur geeft boven de objectieve benadering. Zo er al enige deelnemers mochten zijn geweest, die aanvankelijk door deze sfeer tot de veronder stelling kwamen, dat deze studieweek ten doel had de betekenis van de film als academisch studie object te propageren, dan zullen zij al spoedig be merkt hebben, dat dit naar de opvatting van de organisatoren en referenten slechts zou betekenen het spreekwoordelijke uilen naar Athene dragen. Het is immers een algemeen bekend feit, dat in alle landen met een filmproductie van enige betekenis door universiteiten, technische hogescholen, film- vakscholen en zelfs volkshogescholen, werkge meenschappen worden gesticht en cursussen wor den georganiseerd ter bestudering van de film, die daardoor reeds in honderden alleen in Duits land al meer dan tweehonderd dissertaties di rect of indirect werd betrokken, welke dissertaties niet zelden een waardevolle bijdrage leveren tol de ontwikkeling van de filmwetenschap. Professor Van Gelder heeft in zijn, in de Aula der Rijks universiteit uitgesproken, openingsrede uiteraard gewezen op de betekenis van de film als acade misch studieobject en Dr. Peters heeft op die sym bolische plaats een pleidooi gehouden voor een autonome filmkunde. Dit laatste was evenwel, naar de referent zelf nadrukkelijk verklaarde, geen pleidooi voor het direct instellen van een aparte leerstoel voor de filmwetenschap, maar een pro bleemstelling en, naar onze mening, een zeer verdienstelijke, welke in het kader van deze studie week niet ontbroken zou mogen hebben van de systematiek ener universele bestudering van het verschijnsel film, terwijl professor Van Gelder aan het slot van zijn rede de studieweek opende met het motto, dat tot het Leitmotiv is geworden dat alle voordrachten verbond: Kunsten en weten schappen hebben elkaar wederkerig te bezielen. W'ederkerig bezielen is alléén mogelijk door een nauw contact, zodat professor Van Gelder met deze kernspreuk duidelijk heeft willen stellen, dat men zich bij de bestudering van de film niet kan isoleren van haar levensomstandigheden. En het is verheugend te kunnen constateren, dat behalve uiteraard de referenten die uit practische ervaring met de film vertrouwd zijn, ook de academici on der hen onverholen blijk hebben gegeven, deze op vatting te delen. Zij hebben in hun voordrachten verduidelijkt dat een bestudering van de diverse aspecten van het verschijnsel film alleen in nauw contact met film en filmkunst kan geschieden, waarbij zij niet hebben nagelaten er op te wijzen dat het bestaan en de verspreiding van film en filmkunst zonder industrie en zonder handel een voudig onmogelijk zijn. Zij hebben aangetoond, dat het er weinig toe doet dat de film .nooit de sacrale adelsbrieven kan tonen, waarmede de godsdiensthistoricus de andere vormen van kunst zo graag voorziet" of dat zij ,,een bijzonder na- komertje in het pro'ces van een industriële revolu tie" is. maar betoogd dat zij .inderdaad spiegel van het leven" is en ,,het leven als een voortvloeiende stroom het zuiverst vermag uit te drukken". Zij hebben niet alleen getuigenis afgelegd van de autonomie van de film kunst, maar ook van de positieve levenswaarde van het film amuse ment en gepleit voor een noodazke.lijke her waardering van de functionele betekenis daarvan voor onze samenleving. Zij hebben afgerekend met de mythe van de zogenaamde passiviteit van de bioscoopbezoeker, bestreden dat de film het cri- tische denken zou uitschakelen en bewezen dat de film tot de creatieve vermaaksvormen behoort, welke om haarszelfs wille moeten worden nage streefd. Ten overvloede hebben zij de waarde van de beoefening van de filmaesthetica nog eens be klemtoond, maar er ook tegelijkertijd op gewezen dat „amusement" de normale" weg is, welke de toeschouwer naar de waardering van de filmkunst voert. Deze bescheiden opsomming alleen toont reeds voldoende aan, wat bij een scherpere analyse van de inhoud der referaten nog duidelijker aan de dag zou treden, namelijk dat het academisch niveau er niet toe geleid heeft dat de film van haar werke lijke achtergronden werd geïsoleerd. Integendeel, het heeft het mogelijk gemaakt tal van belangrijke feiten met betrekking tot de film op een oorspron kelijke wijze te benaderen en met het gezag van het wetenschappelijke argument voor het forum der publieke opinie te brengen. En wij behoeven ons er niet over te verwonderen, dat sommige pro blemen daardoor in een enigszins ander daglicht werden geplaatst en dat daarbij de ongefundeerd heid van menig vooroordeel scherper naar voren trad dan tot dusver. Want vele vooroordelen met betrekking tot de film vinden immers juist hun oorsprong in een geïsoleerde beschouwing van een of enkele aspecten.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 7